De tong (= proboscis) van een hommel is meestal lang met haartjes aan het uiteinde. Hij wordt beschermd door de schede. Indien de hommel haar tong niet gebruikt, rolt ze hem op en zit de schede onder haar lichaam gevouwen. Door hun bovenkaken (= mandibels) en klauwtjes aan de poten zijn hommels goede bestuivers. Ze pakken hiermee de meeldraad vast en met behulp van hun borstspieren kunnen ze de meeldraden heen en weer schudden. Uit de helmhokjes vallen er stuifmeelkorrels die ze verzamelen in hun korfjes. In tegenstelling tot honigbijen is een hommel sneller tevreden met stuifmeel als er geen nectar aanwezig is. Zo zal een hommel zijn nestplaats niet zo snel verlaten als een honingbij. Dit komt omdat die geen zo’n grote kolonie moet onderhouden.
Lees meer
Reacties (1)