Grasbij (vrouwtje)

Herkenning:
Vrouwelijke grasbijen kenmerken zich door de brede, ononderbroken bruingele haarbanden op het achterlijf, de oranjegele scheenbeharing en bruine kopbeharing. Het achterlijf is, tussen de beharing, opvallend donker gekleurd.

Mannetjes zijn iets minder opvallend gekleurd (ze missen bijvoorbeeld de oranjegele scheenbeharing) en ook iets kleiner dan de vrouwtjes.

Grasbijen kunnen gemakkelijk verward worden met Weidbijen ( Andrena gravida ), die zich echter onderscheiden van Grasbij door de witbehaarde kop en borststukzijden.

Biologie:
De vrouwtjes nestelen vaak in grote kolonies in de grond. Hierbij schuwen ze gazons in een stedelijke omgeving niet. Grasbijen zijn niet echt kieskeurig wat nestplaats betreft, zolang de bodem maar niet te vochtig is. Deze bijensoort wordt geparasiteerd door de Kortsprietwespbij ( Nomada fucata ).

Drachtplanten:
Deze soort is uitgesproken polylectisch en verzamelt stuifmeel van verschillende plantensoorten uit diverse plantenfamilies. De Grasbij vliegt in het voorjaar op speenkruid, sleedoorn, wilgen, paardenbloem en klein hoefblad. De zomergeneratie vliegt graag op boerenwormkruid, jacobskruiskruid, margriet en kruisbloemigen.

Vliegtijd:
Deze soort vliegt van maart tot september in twee generaties. De eerste generatie loopt van begin maart tot eind mei met een piek in midden april. De tweede generatie loopt van begin juni tot eind augustus met een piek eind juli.

Grootte:
Vrouwtjes 13 mm, mannetjes 9-11 mm

(bron: waarneming.nl)