De gedrongen, sterk gebogen kevers zijn 7 tot 11 millimeter lang. Ze zijn bedekt met lichtgrijze, bruine of koperen schubben. De oneven ruimtes tussen de dekschilden hebben donkere vlekken. Het schild is iets lichter. De proboscis is aan de voorkant iets uitgezet en heeft aan de bovenzijde drie kielen die naar achteren samenkomen. De voorste en middelste dijbenen hebben kleine tandjes. De borstelharen aan de uiteinden van de tibiae zijn zwart.
De overwegend nachtelijke kevers worden meestal waargenomen van april tot half juli. De keversoort geeft de voorkeur aan koelere, vochtige habitats. Ze komen vooral voor op klimop (Hedera) en klein hoefblad (Tussilago farfara), maar ook op akkerdistel (Cirsium arvens), weidekervel (Silaum silaus) en berenklauw (Heracleum). De larven ontwikkelen zich op de wortels van deze planten. De ontwikkeling naar de volwassen kever duurt twee jaar. De soort plant zich meestal parthenogenetische voort, alleen in de bergen kan de voortplanting ook biseksueel zijn.
Lees meer
Reacties (1)
Wat een grappige kevertjes zijn dit toch, mooi in beeld gebracht
l.gr.petjoe