Stel, je hebt een blanco strafblad en je maakt je schuldig aan verkrachting. In Nederland geldt dan dat je 24 maanden moet brommen. Maar in het geval van Zaman S. is dat niet zo: de 38-jarige man is schuldig bevonden aan het verkrachten van een achttienjarige en kreeg twintig maanden opgelegd. Dit omdat de rechtbank in Amsterdam wil voorkomen dat S. door zijn straf het risico loopt het land te worden uitgezet.
Bij meer dan twintig maanden cel loopt een statushouder het gevaar zijn verblijfsvergunning te verliezen. Dit is een onacceptabele gang van zaken. Want daar waar de rechtbank zich inzet voor de belangen van één vluchteling, heeft deze in zekere zin de belangen van een hele groep vluchtelingen geschaad.
Twitter staat in brand: want hoe haalt de rechtbank het in haar hoofd een statushouder die zich schuldig maakt aan verkrachting zomaar even te matsen? Zaman S. kreeg voor het verkrachten van een achttienjarig verstandelijk gehandicapt meisje twintig maanden celstraf opgelegd. Dit terwijl er in vergelijkbare zaken normaal gesproken 24 maanden wordt opgelegd. Dat is op zichzelf niet heel erg bijzonder. Dit laat onverlet dat een verkrachtingszaak buitengewoon ernstig is en iedere straf te weinig lijkt, helemaal voor de betrokkenen.
Het bijzondere aan deze specifieke zaak is de motivering van de rechtbank bij het vonnis. De rechtbank stelt namelijk dat:
“gelet op deze omstandigheden overweegt de rechtbank dat het niet de bedoeling is dat aan verdachte een zodanige straf wordt opgelegd dat deze verregaande vreemdelingerechtelijke consequenties heeft.”
Met andere woorden: de rechtbank wil niet dat de straf negatieve gevolgen heeft voor S.’ rol als statushouder. Het is namelijk zo dat als er sprake is van een
‘ernstig misdrijf’
en er bij een bij de oplegging van – surprise, surprise – meer dan twintig maanden cel de verblijfsvergunning afgenomen kan worden.
Verdomhoek
Het regent kritiek. Men spreekt van een gotspe. Er wordt zelfs opheldering gevraagd bij de Minister van Justitie en Veiligheid. Want het risico dat iemand, die zich schuldig maakt aan het plegen van zo’n ernstig strafbaar feit, zijn verblijfsvergunning verliest moet toch helemaal niet meewegen in de overweging van de rechtbank? En weet je wat, daar sta ik eigenlijk volledig achter: de rechtbank heeft naar mijn mening inderdaad 24 maanden moeten opleggen, zelfs als S. daarmee het risico zou lopen zijn status te verliezen. Dit opmerkelijk motief heeft namelijk de legitimiteit van de rechtbank aangetast – en daarmee ook die van de rechtstaat. En het is de zoveelste oliescheut op het vuur dat vluchtelingen en statushouders, die wél hun stinkende best doen om een nieuw leven op te bouwen, in het verdomhoekje drukt. Kortom: de rechtbank heeft met het beschermen va één vluchteling een hele groep geschaad.
‘Kutvluchtelingen’
Nu is het zo dat de publieke opinie ook niet bepaald alom positief gestemd is als het vluchtelingen betreft. Daar draagt de soms negatieve berichtgeving omtrent vluchtelingen van de afgelopen jaren aan bij. Maar het teleurstellende hieraan is vooral dat de rechterlijke macht een minderheid hiermee in zekere zin in de steek laat. Want daar zijn die kutvluchtelingen weer die zich ogenschijnlijk alles kunnen permitteren.
Wat ook opzienbarend is aan deze zaak is dat de rechtbank in Amsterdam onterecht op de stoel van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) is gaan zitten. Dat stelt media-advocaat Jens van den Brink. Jens heeft de kritiek online goed in de gaten gehouden en is ook ontevreden over het vonnis. Hij geeft aan dat de status van de man in het midden moest worden gelaten, het is immers aan de IND om te bepalen of de man in aanmerking komt voor een eventuele uitzetting. Sterker nog: hij noemt het vonnis een ‘ramp voor vluchtelingen’.
Meningen verdeeld
Desalniettemin is het belangrijk om het vonnis ook weer niet te bagatelliseren door te stellen dat de rechters partijdig waren of dat het vonnis enkel uit belang voor de verdachte afwijkt van de norm. Ja, het lijkt een ongebruikelijk vonnis. Maar er komt erg veel bij kijken. Jeroen ten Voorde is strafrechtfilosoof en onderzoeker aan de Universiteit Leiden en stelt dat de meningen binnen het recht over dit soort vonnissen verdeeld zijn. Hij geeft aan dat bij de oplegging van een straf meerdere afwegingen lijnrecht tegenover elkaar staan. Want leg je een straf op puur om vergelding of preventie? En is het zo dat je als rechterlijke macht een zaak puur binnen een bepaald rechtsgebied moet benaderen, of – zoals in dit geval – ook uit overweging voor andere rechtsgebieden gaat handelen?
Wat mij betreft, is het belangrijk om zaken contextueel te benaderen. En dat betekent dat dat dus binnen de perken van een bepaald rechtsgebied moet blijven; in dit geval is dat het strafrecht. Los van de rechts-technische gang van zaken, is het volgens mij ook in normatieve zin ontzettend belangrijk dat zaken behandeld worden op basis van de daad en de context waarin de daad zich heeft plaatsgevonden, en niet zo zeer op basis van eventuele andere belangen van de verdachte die los staan van het strafbaar feit. Het feit dat het om een statushouder gaat, zou wat mij betreft helemaal geen rol moeten spelen in de strafoplegging. Het strafrecht heeft qua strafmaten een bepaalde ondergrens die ook nageleefd dient te worden, uitzonderingen daargelaten. Bijvoorbeeld als iemand ontoerekeningsvatbaar is. Wat Jeroen ten Voorde betreft, is het inderdaad zo dat het plegen van een strafbaar feit binnen een rechtsgebied niet automatisch consequenties met zich mee moet brengen in een ander rechtsgebied.
Boven alles geldt volgens mij dat juist de rechtelijke macht hierin het juiste voorbeeld dient te geven, want het is dezelfde macht die erop toeziet dat statushouders in aanmerking kunnen komen voor dezelfde sociale voorzieningen als jij en ik. Deze macht dient op gepaste wijze te reageren als mensen binnen die groep een strafbaar feit plegen.
Het is nog niet duidelijk of het Openbaar Ministerie in hoger beroep gaat.