© Florian van Zanen
Op dit moment is slechts één op de acht leraren een man, en Niels Hagen (27) is één van hen. Wat drijft hem om voor de klas te staan?
‘Dit is mijn zesde jaar voor de klas als gymdocent. Ik begon gelijk in het speciaal onderwijs, waarbij ik ook een periode op het voortgezet speciaal onderwijs (vso) werkte. Inmiddels werk ik op het speciaal onderwijs op basisschool De Fonkel in Ede. Ik ben werkzaam binnen cluster vier (kinderen met gedragsstoornissen en/of psychische problematiek, red.).’
‘Mijn studie tot sportdocent volgde ik aan de ALO (Academie voor Lichamelijke Opvoeding, red.) – al was die route wel wat ongepland. Ik wist altijd al dat ik geen kantoorbaan wilde; stilzitten is niets voor mij. Ik vond het leuk om mensen te helpen en te zien groeien. In eerste instantie dacht ik eraan om fysiotherapie te studeren. Maar toen ik me ingeschreven had, vergat ik een mailtje te beantwoorden waardoor ik werd uitgesloten van de selectie. Ik ging op onderzoek uit en ontdekte dat ik na het behalen van mijn propedeuse op de ALO, de opleiding fysiotherapie versneld zou kunnen volgen.’
‘Ik ging om die reden maar de ALO doen. Later besloot ik – tegen mijn eerdere verwachtingen in – de opleiding toch af te maken. Mijn stage in het eerste jaar was top, en ik had ook nog eens een heel leuke klas. Wel wist ik al direct dat ik niet voor een klas met dertig kinderen wilde staan. Ik wil de leerlingen echt leren kennen. Het speciaal onderwijs sluit daar goed op aan: daar heb je kleinere klassen met veel persoonlijk contact.’
‘De kinderen hebben sneller het hart op de tong. Als ze boos op je zijn, dan weet je dat ze ook echt boos op je zijn. Maar dat werkt ook andersom: je kan het duidelijk merken als ze blij met je zijn. Elk jaar als groep acht van school afgaat, laat ik dan toch stiekem een traantje als ze weggaan. Vaak krijg ik op dat moment ook van hen te horen dat ze het erg leuk hebben gehad en dat ze veel hebben geleerd. Als ik die waardering terugkrijg, dan denk ik: ja, hiervoor doe ik het.’
‘Vorig jaar stond ik – naast mijn werk als gymdocent – ook één dag per week in het klaslokaal. Dat was een combinatiegroep van leerlingen in groep zeven en acht, met kinderen die extra structuur behoeven. Zij hebben net wat meer balans nodig tussen inspanning en ontspanning. De frustratie kan hoog bij hen oplopen als ze de hele dag met hetzelfde bezig zijn. Na een halfuurtje rekenen, speelden we bijvoorbeeld galgje. Maar ook hebben ze baat bij wat extra beweging. Dat kan een simpele energizer zijn, bijvoorbeeld een wedstrijdje wie het meest ver een vliegtuigje kan gooien.'
‘Dat denk ik wel, zeker als je kijkt naar onze doelgroep. Sommige leerlingen hebben echt wel baat bij een mannelijke leraar voor de klas. Een mannelijk rolmodel – omdat ze dat thuis misschien niet hebben – of gewoon een meester voor een andere vorm van contact, zoals een potje voetbal buiten. Op de ALO studeren er relatief wel veel meer mannen dan op de pabo. Toch komen deze mannen veelal op het mbo te werken of op de middelbare school. Vrouwen richten zich sneller op het basisonderwijs. Als ik het zo mag invullen, lijkt dat een beetje met een ‘moedergevoel’ te maken te hebben.'
'Sommige leerlingen hebben echt wel baat bij een mannelijke leraar voor de klas'
'Persoonlijk sta ik ook liever voor een klas in de bovenbouw dan bij de kleuters. Bij kinderen in de bovenbouw krijg je ook iets terug van een leerling; bij kleuters is het meer zorgen en investeren. Ik denk dat daar ook dus iets moet gaan veranderen bij opleidingen, waarbij de kleuterstage nu nog verplicht is. Het is aantrekkelijker om de studie af te maken als je je op een bij jou passende doelgroep kan richten.’
‘Ik denk dat het belangrijk is om echt te kijken naar een doelgroep die bij jou past, en wat je aantrekt. Lesgeven aan groep acht of aan een kleuterklas – dat is gewoon een heel ander type onderwijs. Verder wil ik meegeven dat er veel mogelijkheden zijn om creatief om te gaan met je leswijze. Zelf geef ik sinds vorig jaar oktober één keer per week rapworkshops binnen het speciaal onderwijs. Vorig jaar kwam Pjotr (rapper en initiatiefnemer van het collectief Rapmeesters, red.) bij ons op school langs. Ik kende hem van zijn muziek en besloot even een praatje te maken. Ik liet hem wat van mijn eigen muziek horen die ik op mijn sociale media deel. Twee maanden later kreeg ik een belletje van hem waarin hij vertelde dat hij bezig was met een bedrijfje. Daarmee wilde hij rapworkshops gaan geven binnen scholen. Uiteindelijk hebben we samen met nog wat andere ‘rapmeesters’ het collectief opgezet.’
‘Bij zo’n workshop kijk ik eerst naar het niveau van de leerlingen. Daarna ga ik met de kinderen schrijven. Dan werken we bijvoorbeeld toe naar een optreden. Laatst kreeg ik bijvoorbeeld ook de tijd om met de onderbouw van een school een videoclip te maken. Er is dus echt meer mogelijk dan je zou denken in het onderwijs, zolang je maar creatief genoeg bent. Taal geven in de vorm van muziek: dat kan gewoon.’
Thema's:
Meld je snel en gratis aan voor de BNNVARA nieuwsbrief!