Logo Joop
De opiniesite van BNNVARA met actueel nieuws en uitgesproken meningen

Wat is de waarde van een doctoraat in Nederland?

  •  
05-07-2022
  •  
leestijd 8 minuten
  •  
9888 keer bekeken
  •  
uva

© cc-foto: Jorge Láscar

De promotie-'verdediging' is in Nederland gewoon een formele gebeurtenis, zelfs een poppenkastshow, vergelijkbaar met een huwelijk of een bar mitswa.

Ik werk al heel lang in het Nederlandse hoger onderwijs. In die tijd ben ik goed bekend geraakt met hoe de academische worst in de sociale wetenschappen wordt gemaakt. Maar omdat ik zelf in een ander land ben gepromoveerd, was ik vooral geïntrigeerd door de manier waarop mensen in Nederland promoveren. Bij zo'n vergelijking merk je veel verschillen, zowel institutioneel en procedureel, maar ook intellectueel. Dus wat heb ik geleerd?

Ten eerste, en op enkele uitzonderingen na, is promoveren in Nederland werken in loondienst. Het is dan ook een felbegeerde positie voor wie op zoek is naar een kans op zijn/haar cv op te krikken en een vierjarig contract te krijgen. Verder ontvangt de promovendus een respectabel salaris, dankzij een pot geld die is bijeengebracht door de hoofdonderzoeker, meestal een hoogleraar met veel kennis op het betreffende onderzoeksterrein. De bron van dat geld kan een particuliere organisatie zijn, maar waarschijnlijker is dat het overheidsgeld is dat, na een langdurige en intensieve competitiestrijd, door NWO aan een select aantal gelukkigen is toegewezen. Als de subsidie groot genoeg is, kan het voldoende zijn om verschillende aio’s, postdocs, onderzoeksassistenten, enz. in dienst te nemen. Met andere woorden, genoeg om een programmagroep op te zetten en in stand te houden die genoeg momentum heeft om te overleven tot de volgende ronde.

Iemand die uiteindelijk voor de PhD-positie wordt gekozen, moet in staat zijn om alle vakjes aan te kruisen. Op papier kan zij zich ook op belangrijke punten onderscheiden van het merendeel van de concurrentie. Officieel moeten de beschikbare posities openbaar worden bekendgemaakt en dient het selectieproces transparant te zijn. Maar als verschillende kandidaten ongeveer vergelijkbare kwalificaties hebben, is het niet altijd evident waarom iemand boven een ander is verkozen: misschien had zij relevante ervaring die anderen niet hadden of misschien had zij gewoon een beter sollicitatiegesprek; misschien was zij aanbevolen door een gerespecteerde collega of gaf zij blijk van een ongewoon enthousiasme over het onderzoeksproject; of misschien, ten slotte, voelt het voor het selectiecomité gewoon goed om deze persoon aan te nemen: zij is "een van ons".

Hoe dan ook, één ding is vrijwel zeker: van een promovendus die de functie aanvaardt, wordt zelden verwacht dat zij het basisidee voor het onderzoek, de opzet, de methodologie of iets anders heeft bedacht. Men hoeft alleen maar trainable te zijn. (Zoiets is bijna ondenkbaar in de Engelstalige academische wereld.) Tijdens de jaren "onder contract" zal de kandidaat immers waarschijnlijk niet worden aangemoedigd om een eigen intellectueel pad te ontwikkelen, of om een nieuwe en interessante richting in het onderzoeksveld uit te stippelen. In plaats daarvan zal van de kandidaat naar alle waarschijnlijkheid worden verwacht dat zij de ideeën van de promotor napraat en vaak zelfs volledig overneemt.

Om het gewenste resultaat te bereiken, sturen soms wel drie of vier promotoren het onderzoek en het schrijven, en bereiden zij de kandidaat voor op de wereld van de academische publicatie. Het publiceren van de hoofdstukken van een proefschrift vóór de voltooiing ervan is in de sociale wetenschappen schering en inslag, al komt het ook hier zelden voor dat kandidaten afwijken van de kernideeën van hun promotor. Nog verontrustender is dat het zelden voorkomt dat een proefschrift niet ook door de promotoren is mede-geschreven.

(Enerzijds rechtvaardigen sommige promotores hun co-auteurschap door er op te wijzen dat zij weliswaar niet hebben meegeschreven, maar wel hebben bijgedragen aan de ideeënvorming. Anderzijds, begeleiders die volhouden dat zij geen hoofdstukken hebben meegeschreven, aarzelen echter niet om hun naam op elke publicatie te zetten en zo hun eigen academische profiel op te krikken.)

In feite is de promovendus dus een stagiair. Op het eerste gezicht lijkt dit juist; een timmermansleerling moet immers ook zijn vak leren van een meester-ambachtsman. Aan de andere kant lijkt het streven om slechts de vaardigheden van de meestervakman te evenaren nauwelijks een passend doel voor een promovendus, van wie een originele bijdrage aan het kennisgebied wordt verwacht. Sterker nog, het lijkt in schril contrast te staan met de raison d'être van de universiteit om een wetenschappelijk onderzoeker slechts op te leiden tot een goede uitvoerder, d.w.z. om slechts de dominante denkwijze te reproduceren.

Wanneer het moment is aangebroken om de verdiensten van het proefschrift te evalueren, zullen de promotoren er zorg voor dragen alleen "vriendelijke" geleerden uit te nodigen, d.w.z. diegenen die de verdiensten van het proefschrift waarschijnlijk gunstig zullen beoordelen. Immers, omdat het promoveren in Nederland in wezen een verdienmodel is voor de afdeling in kwestie, kunnen geen onnodige risico's worden genomen. Mocht een kritische stem in de commissie worden opgenomen, zelfs wanneer de persoon in kwestie een expert op haar gebied is, dan zal de algehele balans van de leescommissie niettemin zorgvuldig worden geordend om een gunstige uitkomst te verzekeren. Er hangt gewoon te veel geld af van de voltooiing van het project om een mislukking te riskeren.

De dag van de verdediging is aangebroken. Maar om te zeggen dat het een echte verdediging is, is dubieus. Ten eerste, zoals reeds opgemerkt, zal de verdediging waarschijnlijk niet gaan over ideeën die de kandidaat zelf heeft bedacht, maar eerder over die van haar promotor. Bovendien heb ik al opgemerkt dat het proefschrift waarschijnlijk door meerdere coauteurs is geschreven. Ten tweede, en in tegenstelling tot Vlaanderen, mag de verdediging niet langer duren dan vijfenveertig minuten, waarvan een groot deel wordt besteed aan het aanhoren van langdradige vragen van grijsharige commissieleden die graag hun eigen stem horen en pontificaal ingaan op zaken waarvan zij wensen dat ze meer aandacht hadden gekregen in het proefschrift. Niet zelden zijn de antwoorden van de kandidaat aanzienlijk korter dan de vragen die werden gesteld.

Gezien de pracht en praal van de gelegenheid is de kwaliteit van de antwoorden van de kandidaat niet van belang; mijn ervaring is dat de overhandiging van een diploma bij voorbaat vaststaat, ongeacht hoe goed of slecht de kandidaat de vragen heeft beantwoord, of zelfs of zij de vragen überhaupt heeft beantwoord! Meer dan eens ben ik getuige geweest van een dergelijk debacle. In veel andere landen zou zo'n optreden gewoon resulteren in een mislukte verdediging. Punt uit. Maar in Nederland hoef je je geen zorgen te maken: de toga-dragende ambtenaar komt net op tijd om de ceremoniële staf op de grond te stampen en luidkeels aan te kondigen: "Hora est!" (De tijd is om).

Kortom, de promotie-'verdediging' is in Nederland gewoon een formele gebeurtenis, zelfs een poppenkastshow, vergelijkbaar met een huwelijk of een bar mitswa: een rite de passage. Inderdaad, men ontvangt geschenken, felicitaties, een diploma en een verzorgde receptie, hoe dan ook. Ook dat is van tevoren geregeld. Anderen binnen de Nederlandse academische wereld met wie ik heb gesproken, geven allemaal grif toe dat de keizer geen kleren aan heeft, maar helaas, zo lachen ze schalks, the show must go on.

Onze pas gepromoveerde moet nu op zoek naar werk. In niet weinig gevallen is zij echter al aangenomen door degenen die haar de afgelopen vier jaar hebben opgeleid, ook al schrijven de juridische regels  - om niet te spreken van elementaire ethische normen - voor dat de vacature openbaar moet worden bekendgemaakt. Weinigen lijken zich te storen aan het openlijke nepotisme. Nog minder collega’s lijken zich te storen aan het feit dat het nieuwe lid is toegetreden tot een team van gelijkgestemde anderen, die zelf protegés kunnen zijn van de hoofdonderzoeker. Sterker nog, homogeniteit van denken wordt gezien als een pluspunt.

Het is dan ook geen wonder dat de sociale wetenschappen aan de Nederlandse universiteiten zo weinig vernieuwing in het denken brengen. Vernieuwing vormt immers een risico voor de coherentie en stabiliteit van het onderzoeksprogramma - om nog maar te zwijgen van de promotiekansen, mocht men ideeën hebben die afwijken van de gangbare orthodoxie. Het is ook niet verwonderlijk dat de onderzoeksvragen die worden gesteld niet veel verschillen van die van onderzoekers in het verleden, of dat elke publicatie onvermijdelijk eindigt met uitspraken als "er is meer onderzoek nodig", zelfs wanneer het onwaarschijnlijk is dat de volgende gegevensverzameling en -analyse resultaten zal opleveren die sterk verschillen van wat eerder is gedaan.

Ongetwijfeld zullen veel gevestigde academici graag wijzen op uitzonderingen op de regel. Ik ben mij er uiteraard van bewust dat de zaken niet overal hetzelfde liggen. Sommige disciplines moedigen inderdaad meer onafhankelijkheid en innovatie aan dan andere. Van veel onderzoeksgebieden (bijvoorbeeld astronomie, elektrotechniek, cardiologie, neurologie, tuinbouw, natuurkunde, epidemiologie) wordt bijvoorbeeld verwacht dat zij echte vooruitgang boeken op hun gebied, ook al gaat die vooruitgang pijnlijk langzaam en ook al worden die publicaties geschreven door meerdere onderzoekers. Ook degenen die werkzaam zijn in bepaalde gebieden van de geesteswetenschappen brengen af en toe hun respectieve onderzoeksgebieden vooruit. Er zijn te veel recente voorbeelden om op te noemen, maar er zal zeker een jongere generatie historici bij zijn, wier archiefonderzoek niets minder heeft opgeleverd dan een substantiële, en veel te late, herziening van gevestigde (en zichzelf op de borst kloppende) koloniale verhalen.

Maar kan iets dergelijks worden gezegd van de sociale wetenschappen in het algemeen? Zeker niet met veel vertrouwen, al haast ik mij eraan toe te voegen dat ook ik gevallen heb meegemaakt waarin een promovendus op een van deze terreinen haar eigen onderzoeksproject heeft opgezet, onafhankelijk heeft uitgevoerd, en waarbij de publicaties niet samen met de supervisors tot stand zijn gekomen. Belangrijk is echter dat het in de meeste gevallen om buitenpromovendi ging, die misschien met allerlei logistieke of financiële beperkingen te kampen hadden, maar die desondanks origineel intellectueel werk hebben afgeleverd, d.w.z. dat zij een echte bijdrage aan de kennisgemeenschap hebben geleverd.

Maar als het leveren van een echte bijdrage aan de kennisgemeenschap een vereiste is voor het behalen van een doctoraat, wat kan dan de favoriete modus operandi verklaren? Wel, ik heb al gesuggereerd dat het iets te maken kan hebben met controle van bovenaf, groepscohesie in het programma, en ook een efficiënte manier – vooral voor de betreffende hoogleraar – om het aantal publicaties te vermenigvuldigen, wat de gemakkelijkste indicator is om te bepalen of men al dan niet "productief" is geweest.

Maar ik denk dat er een fundamentelere reden is, en dat is deze: de productie van zoveel doctoraten in Nederland lijkt een onophoudelijke oefening in het terugwinnen van gelden die Den Haag zo'n 20 jaar geleden heeft afgepakt, waarna faculteiten forfaitaire bedragen kregen zonder dat er veel verantwoording werd afgelegd. De rollen zijn omgedraaid: er zou nu alleen geld worden gegeven voor de financiering van "evidence-based" en "empirisch rigoureus" onderzoek, vooral onderzoek dat pretendeert te meten, vandaar de behoefte aan een groeiend aantal statistici en kwantitatieve onderzoekers. De slingerbeweging is echter zo dramatisch geweest dat de ene onbenulligheid slechts door de andere is vervangen.

Wat is dan nog de waarde van een doctoraat in Nederland? Er zijn waarschijnlijk evenveel antwoorden op die vraag als er mensen zijn die bereid zijn hem te beantwoorden. Voor velen in het grote publiek is de onderscheiding ongetwijfeld een aanwijzing voor intellectuele topprestaties. Maar als zelfs maar de helft van wat ik heb beschreven waar is, dan communiceert een doctoraat in de sociale wetenschappen aan toekomstige werkgevers vooral dat men is opgeleid om een beperkte - maar nuttige - reeks vaardigheden te beheersen, vaardigheden die snel kunnen worden gebruikt in professionele omgevingen, maar die de status quo waarschijnlijk niet zullen uitdagen. Een doctoraat kan dus gewoon dienen als een proxy voor conformiteit.

cc-foto: Jorge Láscar

Delen:

Praat mee

Onze spelregels.

0/1500 Tekens
Bedankt voor je reactie! De redactie controleert of je bericht voldoet aan de spelregels. Het kan even duren voordat het zichtbaar is.