Vanwege de directe relatie met burgers, staan duurzaamheid, smaak, toegankelijkheid en betaalbaarheid, en gezondheid voorop, net als samenwerking
De volgende fase van alternatieve landbouw: structuren.
Stadslandbouw, biologisch en groenteclubs, vormen van landbouw die geen of weinig chemie gebruiken en dichtbij burger-consumenten staan, groeien ieder jaar met dubbele cijfers. Maar nog steeds heerst onder deze bewegingen een calimero houding van ‘wij zijn maar 0.001 % van de voedselproductie’. Niettemin, het markt aandeel van de alternatieven is nu 7 %.
De calimero houding is een rem op verdere institutionele ontwikkelingen. De enorme groei van lokale initiatieven in de hele wereld, maar ook in Nederland, zou nu een vervolg moeten krijgen met meer institutionele initiatieven. Nieuwe overkoepelende structuren moeten de versplintering tegen gaan. Voorbeelden zijn wethouders voor voeding in iedere gemeente, en provinciale en nationale beleidsinitiatieven voor economische, wetenschappelijke en technologische ondersteuning (dus gedeputeerden voor voeding).
De nationale politiek moet facilitering van alternatieve landbouw in al haar verscheidenheid tot een kernpunt maken. Ook de ondernemers zelf zullen zich moeten verenigen in een branche organisatie die hun belangen vertegenwoordigt en een toekomst agenda voor beleid, communicatie en ontwikkeling opstelt en uitdraagt. Duurzaamheid en directe verbanden tussen producenten en consumenten (‘korte ketens’) staan daarbij voorop.
Er is meer kennis nodig over lokaal en multifunctioneel gebruik van water voor vissen en planten, over relaties tussen stadsafval en gewassen, over bodemgebruik, over LED lampen etc. Aparte vermelding verdienen nog onderzoek en ontwikkeling van voedsel- en ecovaardigheden voor jong en oud en naar infrastructuren.
Pas de afgelopen jaren zijn technologen van Wageningen Universiteit bezig met ontwerpen voor lichte, mechanische wiedmachines en andere apparaten die alternatieve landbouw nodig heeft. Heel veel onderzoek staat in het teken van groei van kwaliteitsloze en onvoldoende verantwoorde opbrengsten, zoals meer eieren uit een kip, meer melk uit een koe, meer vlees uit een varken en meer korrels op een aar.
Ik geef een korte inventarisatie van zes alternatieve productiesystemen. Er zijn boerenmarkten, groenteclubs- en tuinen, voedselbossen, naburige boeren, stadslandbouw en nieuwe voedselondernemers. Boerenmarkten: stadswijken organiseren markten, omdat ze zich zorgen maken over de daling van het aantal voedingswinkels; markten van verse producten, ondersteund door vrijwilligers, helpen kleine ondernemers.
Daarnaast zijn in Nederland al veel stadsbewoners bezig met groenteclubs, groentetuinen, pluktuinen en groente boxen. Een aparte landbouw benadering is die van voedselbossen (perma-cultuur) waarin op ingenieuze wijze lagen van vrucht dragende gewassen worden ingericht. Ecosysteem stromen en diensten worden ingeschakeld. In andere varianten leveren wijken kapitaal en vrijwillige arbeid aan naburige boeren.
In de groene ruimtes rond en in de steden wordt in Nederland in de steden met allerlei vormen van stadslandbouw gewerkt. Vaak wordt weinig grond oppervlakte gebruikt omdat bijvoorbeeld daken worden ingericht, en verticale boerderijen via ledlampen. De schillen rondom de steden worden groen met veel dynamiek en met energiezuinig vervoer (zoals fietsen).
Nieuwe ondernemers zoeken niches op die grootwinkel bedrijf en industrie laten liggen; zoals InStock, die vanwege strenge regels afgekeurde voedingsmiddelen toch gebruikt. Ook zijn er zzpers die voorlichtings- en consulent diensten voor scholen, ziekenhuizen en verpleeghuizen verzorgen.
Alternatieve landbouw dient politiek, wetenschappelijk en sociaal in het middelpunt te staan. Al deze initiatieven hebben een belangrijke publieke functie. Vanwege de directe relatie met burgers, staan duurzaamheid, smaak, toegankelijkheid en betaalbaarheid, en gezondheid voorop, net als coöperatie en samenwerking; ook wordt er gewerkt aan scholing. Bijna iedere variant heeft door de directe relaties een verbetering van voedselvaardigheden tot gevolg, waardoor consumenten (kinderen, volwassenen) beter leren omgaan met voedingsmiddelen en ook minder verspillen.
Grotere variatie in eetbare landschappen en herstel van biodiversiteit kunnen deze bewegingen bevorderen. Kortere ketens, soms heel korte ketens, van bodem tot bord en van bord tot bodem, met misschien maar een of twee tussenpersonen komen natuurlijk al eeuwen voor, maar wordt vaak in de moderne tijd juist als achterlijke onzin en niet efficiënt afgedaan.
Stadslandbouw, biologisch, agro-ecologisch, voedselbossen, en (stads)moestuinen veronderstellen echter een andere definitie van efficiëntie en van onzin. Efficiënt is niet zo goedkoop mogelijk, maar zo goed mogelijk inspelen op ecosysteemdiensten, op natuurlijke processen, op gezondheid en op smaak.
Voeding heeft niet alleen betekenis als een economische waar, maar als een proces met goede banen en goede contacten met natuur en smaak. Sommige stromingen van alternatieve landbouw, zoals biologisch, kennen belangenorganisaties, maar door de versplintering is de politieke stootkracht gering.
Juist voor de benadering als geheel ontbreken overkoepelende structuren: geen quasi-politieke verbanden, geen branche organisatie, onvoldoende wetenschappelijke instituties. Ondertussen beheerst de business as usual (conventionele) landbouw het institutionele terrein, met alle nadelige gevolgen van dien. Maar de politieke en publieke betekenis van de alternatieve landbouw is groot. De huidige staatssecretaris voor landbouw, Martijn van Dam, kan de bakens verzetten.