Sinan Çankaya (1982) is cultureel antropoloog. Zijn ouders komen uit Turkije, maar zelf is hij geboren en getogen in Nijmegen. Hij promoveerde op een onderzoek naar diversiteit binnen de politieorganisatie. Nu ligt zijn boek Mijn ontelbare identiteiten in de winkel: een persoonlijk verhaal over zijn worsteling met zijn etnische en culturele identiteit, en de problematiek van sociale stijging. Hij is te gast in Buitenhof.
Conflicterende identiteiten Çankaya groeide op in een arbeiderswijk. Twan Huys vraagt wanneer hij voor het eerst ervaarde dat hij op een andere manier tegemoet getreden werd dan witte kinderen. Çankaya stelt dat hij altijd bewust was van zijn roots, omdat in de wijk ‘de Turken tegen de Marokkanen voetbalden’. Maar pas op het VWO kreeg hij in de hoofdzakelijk witte klas ongewild het etiket ‘De Turk’ opgeplakt: ‘Ik moest me te pas en te onpas verdedigen als het Turkse kwesties en aangelegenheden betrof.’ In het boek beschrijft Çankaya een exemplarische gebeurtenis die hem zijn meerdere identiteiten liet voelen: de WK-kwalificatiewedstrijd Turkije - Nederland in 1997. ‘Ik kon niet voor mezelf bepalen voor welk nationaal elftal ik nou was. In de klas werd ervan uitgegaan dat ik wel voor Turkije zou zijn.’ Extra ingewikkeld werd het voor hem toen Clarence Seedorf een penalty voor Nederland moest nemen. ‘Ik identificeerde mij ook met de zwarte spelers uit het Nederlands elftal. Maar toen Seedorf de penalty miste, ging ik door het dolle heen.’ Drie conflicterende identiteiten, in slechts een simpele voetbalwedstrijd.
Sociale stijging Maar er is meer. Çankaya noemt het ‘de pijn van sociale stijging’. ‘Als je op een gegeven moment naar de universiteit gaat, hoogopgeleid wordt, dan gaat het niet meer om het verwerven van de Nederlandse taal, maar om een heel specifieke taal; de taal van de sociale milieus waartoe je dan begint te behoren. Je merkt dat je vervreemdt van de groep waartoe je behoorde, maar ik paste nog niet helemaal bij de groepen waarin ik mij nu begeef, bijvoorbeeld op de universiteit.’
Geen ontkomen aan afkomst Gevraagd naar specifieke voorbeelden van die pijn, stelt Çankaya dat dat de momenten zijn waarop structurele uitsluiting en racisme zich laten zien en dat er voor hem niet aan valt te ontkomen. Toen hij bijvoorbeeld onderzoek deed naar etnisch profileren bij de politie, werd er getwijfeld aan zijn objectiviteit. ‘Ik zou niet neutraal zijn, omdat ik oorspronkelijk Turks ben, waardoor de onderzoeksresultaten op voorhand al vast zouden liggen.’ Çankaya zag zich zelfs geconfronteerd met een persofficier, die zijn keiharde resultaten graag aangepast zag.
Geen verandering Die keiharde onderzoeksresultaten hebben niet tot verandering geleid. Twan Huys noemt klokkenluider Fatima Aboulouafa. Zij was teamchef bij de politie en maakte melding van de mishandeling van een Marokkaanse arrestant door agenten. Een van de agenten noemde zich ‘de Marokkanenverdelger’. Hij werd ontslagen, maar dat ontslag werd ingetrokken. Aboulouafa vertrekt bij de politie, zo werd afgelopen mei bekend. Çankaya: ‘Dat stemt droevig. Mijn ervaring is dat de politie enkel in beweging komt als gevolg van externe druk. Daar zijn nu zoveel voorbeelden van: de dood van Mitch Henriquez, etnisch profileren… Het is niet mijn beeld dat interne processen ertoe hebben geleid dat de politie in beweging kwam; dat was altijd externe maatschappelijke druk. (…) Ik vind het heel erg jammer dat de politie niet leert van dit soort gevallen.’ Etnisch profileren is overigens geen nieuw fenomeen, want al in de jaren 70 werd er onderzoek naar gedaan. Çankaya deed zijn onderzoek tien jaar geleden en ook Amnesty publiceerde een rapport. De rel rond rapper Typhoon, die aan de kant werd gezet ‘omdat hij niet bij paste bij zijn voertuig’, zorgde in 2016 voor nationale media-aandacht. Toch ziet Çankaya niet veel verbetering: ‘Buiten de politie Amsterdam, die het onderwerp serieus neemt en ermee aan de slag is gegaan, zie ik op nationaal niveau heel weinig beweging.’
Homofobie en etniciteit Nog een voorbeeld van institutioneel racisme: de toeslagenaffaire bij de Belastingdienst, waarbij mensen met een dubbele nationaliteit extra werden gecontroleerd. Tegelijkertijd werd bij recent homofoob geweld aanvankelijk juist niet vermeld dat de daders van Marokkaanse afkomst waren. Çankaya: ‘Neem de kwestie van oververtegenwoordiging van mensen met een bepaalde etnische achtergrond. Ik denk dat doorgaans die etniciteit of cultuur zelf nauwelijks een verklarende waarde heeft. Dat betekent niet dat we het niet zouden moeten benoemen, of niet mogen uitspreken, maar de vraag is wel wat er verklaard wordt en wat de uitwerkingen van die analyse zijn. We hebben de neiging om homofobie of seksisme toe te schrijven aan bepaalde groepen en daarmee zondeboksmechanismen te verwezenlijken. Het is belangrijk om te kijken in hoeverre etniciteit een rol speelt, of je af te vragen of het gaat om bijvoorbeeld straatwaarden en -normen, mannelijkheid, enz. Dan hebben we het niet meer exclusief over etnische groepen, maar dan zie je dat homofobie en homogerelateerd geweld, in absolute zin, het meest voorkomt onder witte mannen.’
Obstakels Çankaya stelt zelf nog regelmatig uitsluiting te ervaren, maar benadrukt dat dit niet altijd samenvalt met etniciteit: ‘Een heleboel verhalen uit het boek gaan niet over het feit dat ik een Turk zou zijn, maar dat ik een jongen ben die is opgegroeid in een achterstandswijk. Ik hoop dat daardoor meer mensen zich herkennen in het verhaal. Ook mensen met een niet-migratieachtergrond.’ Toch ziet hij zich dus geconfronteerd met die migratieachtergrond. ‘(...) Een journalist die je de vraag stelt “je bent Turks, dus hoe objectief ben je nu eigenlijk?”. Witte onderzoekers krijgen zo’n vraag niet, naar mijn mening. Daarin schuilt de vanzelfsprekendheid en de ongelijkheid, en dat is nu precies wat ik in het boek expliciet wilde maken.’