Witte mensen moeten niet bang zijn om voor racist uitgemaakt te worden, maar wel kritisch naar hun eigen gedrag kijken, stelt journalist Naeeda Aurangzeb na het bekijken van een confronterende documentaire.
Als ik – na wat gedoe met inloggegevens en vergeten wachtwoorden – eindelijk beeld heb, slaat de twijfel toe. Klik ik op watch?
Wil ik dit wel zien? Buikpijn.
Het stemmetje in mijn hoofd antwoordt, het stemmetje dat wel de koppeling tussen mijn lijf en hoofd durf te maken: ‘Je bent bang dat dit weer een productie is waarbij alles wat jij al zo lang ervaart, wordt gebagatelliseerd. Bang dat je met cijfers en theorieën wordt weggezet als aansteller.’ Ik besluit om eerst te googlen wat gekleurde Britten vinden van de serie. Als geruststelling, om mezelf moed in te spreken? Een zwarte vrouw schrijft: ‘Ik ben sceptisch, de impact van zo’n serie is groot en het onderwerp zó belangrijk, deze serie komt op een cruciaal moment. Je kunt het niet licht opvatten.’ Ja, dat is het, het is té belangrijk. Mijn wond ligt nog open, geen zout erop alsjeblieft.
Als ik toelaat te voelen hoezeer dit onderwerp ook over mij gaat, durf ik op ‘watch’ te klikken.
De school die kleur bekent Leerlingen van een Britse middelbare school, leeftijd 11-12, worden enkele weken lang getest op vooroordelen omtrent ras en kleur. De eerste dag wordt hen gevraagd of ze ooit stilstaan bij de term ras, of kleur iets uitmaakt voor hen. De roodharige Henry haalt zijn schouders op. Zijn klasgenoot Farah, witte moeder en zwarte vader, is geraakt door de vraag. Voor haar gevoel is ze wit, maar volgens witte mensen is ze zwart. Haar vader bleek de oplossing te hebben, olijfkleurig. Als Farah het woord uitspreekt, spreekt haar gezicht boekdelen. Ik moet denken aan mijn lerares biologie op de middelbare school, die mijn klasgenoten erop wees dat ik een olijfkleurige huid heb.
Ze voegde eraan toe: ‘Mooi in de zomer, lelijk in de winter.’ De kinderen doen vervolgens een test waarbij ze positieve woorden aan een wit gezicht moeten koppelen en negatieve woorden aan een zwart gezicht, en daarna het omgekeerde. De uitslag van de test toont dat het overgrote deel van de kinderen wit beschouwt als ‘beter dan zwart’, ook de zwarte kinderen doen dat.
'Kleurenblindheid' We zien de deskundigen die de kinderen op afstand monitoren, en die niet verrast zijn door de uitkomst. Kleurenblindheid bestaat niet, leggen ze uit. De witte kant wil graag geloven dat kleurenblindheid een deugd is, maar het is het tegenovergestelde. Je ontkent de ervaringen, de geschiedenis van iemand van kleur. Mijn lijf ontspant.
Huidskleur Na de test worden de kinderen verdeeld in verschillende werkgroepen op basis van hun huidskleur. Farah is in de war, bij welke groep moet ze zich aansluiten? In de witte groep vraagt de docent of de kinderen weleens nadenken over wat het betekent om wit te zijn. Stilte. Ongemakkelijke blikken. Het gesprek verloopt stroef. De meekijkende deskundigen roepen vanuit hun hok: ‘Het lijkt wel een begrafenis!’ Vanuit de andere kamer klinkt luid gelach. De witte kinderen kijken vertwijfeld. Hebben hun vriendjes plezier zonder hen? Henry heeft het er moeilijk mee, huilend verlaat hij de kamer. De donkere Makhai is blij, eindelijk alles kunnen zeggen. In niet mis te verstane woorden delen de kinderen hun ervaringen met racisme, leggen verbanden waar je u tegen zegt. Het is duidelijk dat voor deze kinderen niet nadenken over je ras en kleur geen optie is.
Identiteit De volgende dag moeten de kinderen een object meenemen dat voor hen symbool staat voor hun raciale identiteit. Vol zelfvertrouwen vertellen de zwarte kinderen over hun klederdracht, gerechten en sieraden. De witte kant roept veelvuldig ‘o’ en ‘ah’, hun eigen verhaal verloopt wederom stroef.
Het is duidelijk dat ze nooit hebben nagedacht over wie ze zijn.
Eigen gedrag In het groepsgesprek dat volgt, wordt dit ongemak door enkele witte kinderen uitgesproken. Het woord racist valt veelvuldig, het zijn steeds de witte kinderen die het woord gebruiken. Ze geven aan zich vrij te willen voelen om alles te kunnen vragen. Terwijl ik dit opschrijf, voel ik weer de buikpijn. Het lijkt namelijk zo onschuldig, witte mensen die bang zijn om voor racist uitgemaakt te worden, witte mensen die vragen willen stellen. In de praktijk is het zelden echte kwetsbaarheid of interesse. Het is vaak passieve agressie, jou monddood maken. Eigenlijk wil ik – met terugwerkende kracht – roepen: hoor je wat je zegt, vraagt? De kinderen in de serie zijn moediger dan ik, een van hen zegt het zo: ‘Je hoeft niet te bewíjzen dat je geen racist bent, kijk wát je zegt en hóe je het zegt, maak geen racistische opmerkingen, dan is het oké. Als je een vraag stelt, stel een open vraag zonder paternalistisch te doen tegen mij.’ Daar zit ook meteen het probleem, witte kinderen hebben nooit hoeven kijken naar hun eigen gedrag, ze zijn bij voorbaat de goeierikken.
Privileges Mocht u nu denken, ik ben niet geprivilegieerd, ik moet ook hard werken. Wit privilege gaat niet over status of geld, het gaat erom dat de persoon vrij kan leven zonder de consequenties van racisme te hoeven ervaren, leggen de deskundigen in de serie uit. En met ieder privilege komen ook verantwoordelijkheden, een deel van de kinderen begint dat gedurende de trainingen door te krijgen.
365 anekdotes De taal en argumentaties van deze witte Britse kinderen zijn gelijk aan die van mijn volwassen witte Nederlandse collega’s, kennissen en vrienden. Ik verzamelde 365 anekdotes over vooroordelen en racisme uit mijn leven en schreef ze op, voor elke dag van het jaar één. De 12-jarige Makhai heeft zijn eigen 365 anekdotes. Hij vertelt dat hij ooit door de politie werd aangehouden, zonder aanleiding. Zijn witte vriendjes hadden vervelend gedaan in een snoepwinkel, maar de winkeleigenaar had daarop besloten niet hen maar hem de winkel uit te zetten. Farah en de andere zwarte meisjes concluderen dat in alle tijdschriften de vrouwen blond zijn. Mooi is niet zwart, niet Aziatisch, mooi is wit. Je gaat ook zo over jezelf denken, zegt Farah, de anderen knikken instemmend. Geïnternaliseerde oppressie. Jaren droeg ik geen armbanden, geen gekleurde jurken, want dat was te veel blingbling volgens wit Nederland.
Schaamte Als ik naar Farah kijk – 30 jaar jonger dan ik – hoor en zie ik mijzelf. Als Makhai aan het woord is, hoor ik mijn neefje van 16 uit Rotterdam. Ik schaam me voor het feit dat zwarte kinderen van nu nog steeds hetzelfde soort racisme ondervinden als ik in mijn jeugd. Ik schaam me omdat ik niet nog harder heb opgetreden tegen racisme. En ik schaam me voor al die witte Nederlanders die nog steeds te weinig in de spiegel kijken. Wie bent u, wat ziet u?
De school die kleur bekent, vanavond om 20.50 op NPO 3!