Onkruidverdelger glyfosaat is recent in Europa weer voor 10 jaar toegelaten: het bestrijdingsmiddel zou veilig zijn voor mens en milieu. Nederland speelde bij de wetenschappelijke beoordeling een unieke rol: ons land was, samen met Frankrijk, Zweden en Hongarije, een van de ‘rapporterende lidstaten’. Dat betekent dat onze nationale pesticideautoriteit, het Ctgb, samen met de autoriteiten uit de andere landen, alle wetenschappelijke studies over glyfosaat tegen het licht hield. Deskundigen stellen tegenover Zembla dat het Ctgb bij deze beoordeling ‘vooringenomen’ te werk is gegaan, en dat aanwijzingen dat glyfosaat kanker kan veroorzaken ‘systematisch zijn weggeredeneerd’. In dit artikel leggen we stap voor stap uit hoe dat zit.
In de Europese Unie is de vraag of een bestrijdingsmiddel kanker kan veroorzaken van groot gewicht. Zulke stoffen mogen in Europa namelijk niet in de landbouw gebruikt worden. Als van een bestrijdingsmiddel is vastgesteld dat deze kankerverwekkende eigenschappen heeft, volgt in Europa een verbod.
Om te bepalen of een stof ‘verondersteld’ kankerverwekkend is voor mensen, worden dierproeven gebruikt. In de Europese verordening staat dat als er ‘voldoende bewijs’ voor kanker bij proefdieren is, ervan uit wordt gegaan dat de stof ook voor mensen kankerverwekkend is. Dat leidt dan in principe tot een verbod.
De Europese wetteksten zijn heel precies over wanneer er sprake is van ‘voldoende bewijs’. Daarvoor worden de definities gebruikt van het Internationaal Agentschap voor Kankeronderzoek (IARC), een instituut van de Wereldgezondheidsorganisatie dat onderzoek doet naar kankerverwekkende stoffen en blootstellingen.
Deze informatie is zeer relevant, want IARC heeft in 2015 zelf onderzoek gedaan naar glyfosaat. Het IARC-panel had toen inzage in twee proefdierstudies met muizen. Deze studies bevatten volgens IARC ‘voldoende bewijs’ voor kanker. In andere woorden: het onderzoek van IARC toont aan dat er genoeg bewijs is voor een Europees glyfosaatverbod.
IARC stelde vast dat in de twee muizenstudies een toename van niertumoren en bloedvatkanker zichtbaar is. IARC merkte in haar rapport op dat niertumoren ‘zeldzaam’ zijn bij muizen, en normaliter bij de dieren vrijwel niet voorkomen.
Dit zijn de uitkomsten zoals IARC ze heeft gepubliceerd:
Het Ctgb heeft, samen met de andere nationale pesticideautoriteiten, in juni 2021 het Europese beoordelingsrapport gepubliceerd. De rapporterende lidstaten hebben daarbij de twee muizenstudies uit het IARC-rapport beoordeeld. De lidstaten hadden daarnaast inzage in nog drie andere muizenstudies van de industrie. Die studies tonen ook een toename van tumoren na blootstelling aan glyfosaat. Naast niertumoren en bloedvatkanker ook lymfklierkanker.
Dit zijn de uitkomsten zoals vermeld in het Europese beoordelingsrapport:
Het gaat volgens hoogleraar risicobeoordeling Ad Ragas (Radboud Universiteit) om statistische significante uitkomsten, die met name bij de proefdieren die hogere doseringen kregen voorkomen. ‘En volgens de regels moet dat worden gezien als veroorzaakt door glyfosaat’.
Maar het Ctgb heeft geoordeeld dat de vijf muizenstudies waarin een verband met kanker is vastgesteld ‘onvoldoende’ bewijs opleveren voor de classificatie van glyfosaat. Volgens het Ctgb zit er ‘geen bewijs’ voor kanker in deze proefdierstudies. Hoe kan dat?
Volgens het Ctgb wordt in de muizenproeven herhaaldelijk een ‘limietdosering’ overschreden. In andere woorden: er zou een te hoge dosis glyfosaat zijn gebruikt, waardoor de proef onbetrouwbaar wordt. Op basis daarvan worden de tumoren bij de muizen door het Ctgb als ‘minder relevant’ of ‘niet gerelateerd aan blootstelling’ beoordeeld.
Het beoordelingsrapport verwijst voor de veronderstelde limietdosering naar een handleiding van de OECD. De OECD is een internationale organisatie die standaarden voor toxicologische testen ontwikkelt, die worden gebruikt door toelatingsautoriteiten zoals het Ctgb. Het document waarnaar verwezen wordt is een handleiding die beschrijft hoe een dierproef moet worden uitgevoerd. De OECD-handleiding noemt de limietdosering van 1000 milligram. Maar uit het document blijkt dat deze limiet helemaal niet geldt van kankeronderzoek, maar alleen voor onderzoek naar ‘chronische toxiciteit’.
‘Deze limietdosering wordt hier onterecht opgevoerd’, reageert toxicoloog Paul Scheepers (Radboud Universiteit) na inzage van de stukken. ‘Vroegtijdige sterfte moet worden voorkomen, maar tumoren gevonden bij hoge doseringen kunnen niet worden genegeerd. Het is een onjuiste interpretatie van de protocollen.’
Daar sluit ook hoogleraar Ad Ragas zich bij aan. ‘Dit argument geldt alleen voor chronische toxiciteitsstudies, maar niet voor kankerstudies.’
De Duitse toxicoloog Peter Clausing noemt de limietdosering ‘een bedenksel van de autoriteiten’. Clausing bestudeerde de afgelopen jaren de dierstudies uitvoerig en publiceerde daarover voor milieuorganisatie PAN Europe. Clausing benadrukt dat de OECD-handleidingen juist aangeven dat een hoge dosis bij onderzoek naar kanker wenselijk is. ‘We moeten zeker weten dat een stof geen kanker veroorzaakt’, zegt hij.
Een woordvoerder van het Ctgb zegt in een reactie dat er bij hoge doseringen sprake kan zijn van ‘zodanige toxiciteit, dat de vorming van een tumor het gevolg kan zijn van die toxiciteit’. De woordvoerder benadrukt dat een dosis van meer dan 1000 milligram per kilogram ‘niet realistisch’ is omdat mensen niet met zulke grote hoeveelheden glyfosaat in aanraking komen. Op de opmerking dat de limiet van 1000 milligram onterecht is toegepast, komt geen reactie.
Een ander argument dat de rapporterende lidstaten gebruiken om te stellen dat de tumoren niet veroorzaakt zouden zijn door glyfosaat, is door te wijzen naar ‘historische controledata’. Dat zit zo: bij een dierproef zijn er altijd groepen proefdieren die worden blootgesteld en er is daarnaast een controlegroep die de stof niet krijgt toegediend. Wat de lidstaten hebben gedaan is de gegevens van de controlegroepen uit oudere muizenstudies gebruiken. Zulke gegevens heten historische controledata (‘HCD’). In die oudere studies waar naar wordt verwezen, hebben de controledieren dan vaker tumoren. Door die gegevens te gebruiken wordt het verschil tussen de groepen proefdieren die wél glyfosaat kregen en de controlegroep kleiner.
‘Historische controledata mag je niet gebruiken om tumoren weg te redeneren’, reageert toxicoloog Scheepers. ‘Dit druist in tegen de OECD-protocollen, waarin juist staat dat waargenomen tumoren bij de controledieren binnen dezelfde studie de voorkeur hebben.’ Volgens Scheepers ontstaat met gebruik van historische controledata juist extra ‘onzekerheid’ over de uitkomst van een test.
In de OECD-handleiding staat wel dat historische controledata ‘kunnen helpen bij de interpretatie van de resultaten’. De handleiding merkt echter ook op dat de controlegroep uit de proefdierstudie zelf ‘altijd de meest belangrijke overweging is bij het onderzoek naar een toename van tumoren’.
In het beoordelingsrapport wordt gesteld dat er in één van de muizenstudies mogelijk sprake is van een ‘kankerverwekkend virus’ en dat dit de tumoren kan verklaren. De Britse krant The Guardian onthulde in 2017 dat het idee van de virale infectie zeer omstreden is. Reden: het verhaal over het virus werd de wereld in gebracht door Jess Rowland, een medewerker van het Amerikaanse milieuagentschap EPA. Rowland werd niet veel later onderwerp van een intern onderzoek binnen de EPA, voor mogelijke ‘samenspanning’ met glyfosaatproducent Monsanto. Rowland is volgens The Intercept na zijn werk bij de EPA, voor de chemische industrie gaan werken.
Hoewel de lidstaten in hun rapport schrijven dat er in de muizenstudie zelf ‘geen bewijs’ voor de virale infectie zit, zou het volgens de lidstaten als verklaring echter ‘niet moeten worden genegeerd’.
‘Dit is zeer speculatief’, zegt hoogleraar Ad Ragas. ‘Dat terwijl je dit proces juist op wetenschappelijk bewijs en duidelijke protocollen wilt baseren. Dit klinkt als een gelegenheidsargument.’
Bij de muizenstudies worden grofweg twee statistische methoden gebruikt: de ‘trend test’ en de ‘pairwise comparison’. Volgens de OECD-handleidingen die van toepassing zijn kunnen beide methoden worden gebruikt om uit te sluiten ‘dat toeval de oorzaak van de uitkomst’ is. In andere woorden: met beide methoden kan met zekerheid worden vastgesteld dat de tumoren bij de proefdieren door de blootstelling (glyfosaat in dit geval) komen.
De rapporterende lidstaten leggen de lat echter hoger. Wanneer niet beide testen een zogeheten ‘statistisch significant’ resultaat opleveren, ziet het Ctgb dit als reden om de waargenomen tumoren minder zwaar mee te wegen.
Bij de statistische analyse van de uitkomsten, moet nog een andere keuze worden gemaakt. De resultaten kunnen ‘enkelzijdig’ of ‘tweezijdig’ worden getoetst. Een enkelzijde toets kijkt alleen naar een toename van tumoren, terwijl de tweezijdige toets zowel naar toename als afname van kanker kijkt. ‘Met gebruik van de tweezijdige toets zwak je de statistische significantie af’, legt toxicoloog Peter Clausing uit. ‘Je hebt hierdoor twee keer zoveel tumoren nodig om statistische significantie te bereiken.’
De OECD-handleidingen merken op dat als het gaat om onderzoek naar kanker, de enkelzijdige toets als ‘meer gepast’ kan worden gezien.
Dat beaamt ook een woordvoerder van de OECD desgevraagd: ‘In relatie tot tumorincidentie in een toxicologisch onderzoek, is het logisch om de eenzijdige toets te gebruiken.’
Toch gebruikt het Ctgb de tweezijdige toets. Het argument dat hiervoor wordt opgevoerd is dat dit zou staan in de ‘protocollen’ van de muizenstudies. Studieprotocollen worden opgesteld voor aanvang van een proef, en beschrijven hoe een test zal worden uitgevoerd en bevatten details over hoe de uitkomsten ervan zullen worden geanalyseerd.
Paul Scheepers noemt het echter ‘onzinnig’ dat door het Ctgb tweezijdig is getoetst. ‘Omdat je bij dit soort studies juist een toename verwacht. Daar wil je met je onderzoek naar kijken.'
Hoogleraar Ad Ragas merkt op dat de tweezijdige toets vaak bij medicijnonderzoek wordt gebruikt. ‘Dan wil je de goede effecten van een stof afwegen tegen de slechte effecten. In dit geval zijn we alleen geïnteresseerd in de slechte effecten, en dan ligt de enkelzijdige toets juist voor de hand.’
Bovendien ontdekt Zembla dat de keuze voor tweezijdig toetsen helemaal niet in de studieprotocollen van de muizenstudies staat. Dat geeft een woordvoerder van het Ctgb toe: ‘In de studieprotocollen staat niet expliciet dat er sprake is van tweezijdig testen’. De woordvoerder stelt nu dat de tweezijdige toets zou zijn gekozen omdat dit in lijn is met ‘Europese afspraken’. Ondanks herhaalde vragen van Zembla, kan de woordvoerder niet vertellen welke Europese afspraken dit zijn.
‘Ze zijn vooral bezig met het wegschoffelen van bewijs’, concludeert emeritus-hoogleraar toxicologie Martin van den Berg (Universiteit Utrecht) die op verzoek van Zembla ook heeft meegelezen. ‘Daar kun je niet omheen als je het dossier bekijkt. Ze zoeken naar argumenten om het niet te hoeven classificeren als een kankerverwekkende stof.’
‘Ik zie dat ze wetenschappelijke aanwijzingen dat glyfosaat mogelijk kankerverwekkend is, systematisch wegredeneren’, concludeert hoogleraar Ad Ragas wanneer hij het beoordelingsrapport overziet. ‘En in ieder geval worden de protocollen, die moeten garanderen dat je één voor één netjes alle stappen zet, geschonden.’
Schrijf je in voor de Zembla-nieuwsbrief en blijf op de hoogte van onze onthullende journalistiek.