De inburgering voor nieuwkomers moet sneller en beter. Vanaf 1 januari gaat er daarom een nieuwe wet in die daar verandering in moet brengen. Gemeenten gaan weer een grotere rol spelen en krijgen meer middelen van het Rijk. Maar gaat de nieuwe inburgeringswet de problemen die de afgelopen jaren speelden wel verhelpen?
De bedoeling van de nieuwe wet is dat nieuwkomers straks zo snel mogelijk de Nederlandse taal leren en aan het werk gaan. In het nieuwe stelsel geldt een hogere norm voor het taalniveau dan voorheen en combineren asielmigranten taallessen met (vrijwilligers)werk of stage. Gemeenten worden met de nieuwe wet onder meer verantwoordelijk voor de betaling van taallessen voor inburgeraars. Het nieuwe stelsel moet dan ook fraude met taallessen bemoeilijken.
Falend inburgeringsbeleid
Dat er een nieuwe wet moest komen werd duidelijk na een kritisch rapport van de Algemene Kamer over het inburgeringsbeleid uit 2017. In het rapport werden de resultaten tegen het licht gehouden van de Wet Inburgering, die in 2013 van kracht werd. De sleutelrol die gemeenten daarvoor speelden, is door de bezuinigingen grotendeels verdwenen, luidde onder meer de conclusie. Lodewijk Asscher, toenmalig minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW), streefde met de wet een bezuiniging na van structureel € 333 miljoen vanaf 2014.
De invoering van de wet zorgde ook voor meer marktwerking. Een belangrijk uitgangspunt van de Wet inburgering 2013 is dat de inburgeraar zelf verantwoordelijk is voor zijn inburgeringstraject. Statushouders ontvangen van de overheid een lening van 10.000 euro van DUO waarmee ze hun eigen inburgeringscursus financieren, voorheen kochten gemeenten de cursussen zelf in bij onder meer roc's.
Op die manier is er een 'consumentenmarkt' ontstaan waar nieuwkomers zelf hun cursus moeten kiezen uit een scala van commerciële aanbieders. Als de statushouders binnen drie jaar voor hun examen slagen, wordt die lening kwijtgescholden.
Frauderen met taallessen
Dat er makkelijk te frauderen valt met het nieuwe systeem werd vorig jaar nog aangetoond in een onderzoek van de Volkskrant. Daaruit bleek dat taalscholen op grote schaal inburgeringscursussen declareren die nooit hebben plaatsgevonden. Met de fraude zouden naar schatting miljoenen euro’s zijn gemoeid.
De Algemene Rekenkamer concludeerde ook dat van de 5415 inburgeraars die in de eerste helft van 2013 inburgeringsplichtig werden, de helft het inburgeringsexamen binnen de maximale termijn van drie jaar niet haalde. Een op de drie was geslaagd en een op de zeven (15 procent) was ontheven van de plicht of vrijgesteld.
De fatale overtocht: het vervolg
Zembla maakte in 2013 de uitzending ‘Fatale Overtocht’ over de uit Syrië afkomstige Hassan en de zoektocht naar zijn gezin. Alleen Hassan en zijn oudste zoon Ahmed overleven een grote scheepsramp voor de kust van Sicilië. De twee komen uiteindelijk naar Nederland. Zembla onderzocht in een vervolguitzending of het hen lukt om in Nederland te aarden en in te burgeren. In de uitzending uit 2016 is te zien hoe Hassan na drie jaar in Nederland nog steeds amper Nederlands spreekt en geen werk heeft kunnen vinden.
Volgens Godfried Engbersen, hoogleraar algemene sociologie aan de Erasmus Universiteit Rotterdam en lid van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) hadden Hassan en Ahmed al direct in het eerste jaar aan werk geholpen moeten worden. “Van de groep Syrische asielmigranten die tussen 2013 en 2015 is binnen gekomen, is driekwart werkloos. Dat hadden we nou willen voorkomen”, stelde Engbersen in de Zembla-uitzending ‘De fatale overtocht: het vervolg’ (2016).
Engbersen is tevens mede-auteur van het rapport ‘Samenleven in verscheidenheid’, dat afgelopen december verscheen. Het rapport van de WRR is het resultaat van vijf jaar onderzoek naar de maatschappelijke kansen en knelpunten die migratie naar Nederland met zich meebrengt. Een belangrijk advies van de Raad is: geef meer verantwoordelijkheid aan gemeenten op het gebied van inburgering.
'Gemeenten ten dele voorbereid’
Maar waarom is het belangrijk dat gemeenten die regie terugkrijgen? Engbersen: “Gemeenten weten het beste hoe je die mensen moet inpassen in de samenleving. Het is belangrijk dat gemeenten waken over de kwaliteit van inburgeringscursussen en bemiddelaar zijn tussen de statushouders en werkgevers. De overheid heeft de juiste beslissing genomen door de regie van de markt weer bij de gemeenten neer te leggen.”
Maar zijn gemeenten wel voorbereid op hun nieuwe taken? “Maar ten dele”, denkt Engbersen. “Veel van de kennis is afgebouwd in de afgelopen jaren, vooral kleinere gemeenten hebben de kennis niet meer in huis, omdat er op de inburgering zwaar is bezuinigd.” De hoogleraar benadrukt daarom dat er bepaalde voorwaarden zijn, wil deze nieuwe koers slagen. “De gemeenten moet structureel beleid en de kennis hebben om aan de slag te gaan, met de middelen die daarbij horen. Dat zal wel eventjes duren. Deze nieuwe wet wil niet zeggen dat we over vijf jaar staan te juichen om de geweldige resultaten. Niettemin is dit wel de enige richting waarop we uit kunnen”, stelt Engbersen.
Decentralisatie
Onlangs publiceerde onder het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) in samenwerking met andere partijen een rapport over de inburgering en participatie van Syrische statushouders. De onderzoekers zijn positief over het nieuwe stelsel dat vanaf 2022 in werking treedt. In de publicatie wordt echter ook gewaarschuwd voor al te hoge verwachtingen van het nieuwe inburgeringsstelsel. Het gaat immers om een decentraliseringsoperatie. “Ervaringen met de decentralisaties in het sociaal domein leren dat die niet altijd opleveren wat ermee wordt beoogd”, stelt het SCP. “Ook deze decentralisatie, waarbij het beleid valt of staat bij de uitvoering ervan, stelt hoge eisen aan gemeenten”.
Engbersen beaamt dat decentralisatie naar gemeenten niet de heilige graal is. “Als het niet gepaard gaat met adequate expertise en middelen, dan komt er niks van terecht.” Daarnaast moet het gaan om een structureel beleid, zegt de hoogleraar. “In ons rapport laten we vier periodes zien waarin de inburgering een ander gezicht had en nu verandert het weer. We hebben vier leermomenten gehad, dus we moeten nu ook de beslissing nemen: inburgeren is voorbehouden aan gemeenten.”
Huizentekort
Een ander knelpunt bij de inburgering zijn de wachttijden bij asielprocedures. Zo schrijft minister Koolmees afgelopen maart in een Kamerbrief: “De winst voor integratie ligt vooral in het terugdringen van de lange doorlooptijden van de IND en de wachttijden tot verhuizing naar de gemeente, voor de activering en participatie van statushouder is het van belang dat zo snel mogelijk gestart wordt met de daadwerkelijke inburgering in de gemeente.”
Engbersen noemt het een ‘bottleneck’. “Te veel statushouders zitten nog te lang in de centrale opvang. En het duurt te lang voordat men naar de gemeente kan. Dat betekent toch dat er kostbare tijd verloren gaat. Het probleem dreigt natuurlijk groter te worden door de woningnood.” Volgens de hoogleraar moet eerst het aloude probleem van de doorstroming opgelost worden, wil je van de inburgering een succes maken. “Naarmate mensen langer in asielzoekerscentra blijven zitten, wordt de inburgering ingewikkelder.”
De hoogleraar pleit dan ook voor een ‘parallelle aanpak’, iets wat ook in de nieuwe wet beoogd wordt. “Dus niet eerst jaren in een AZC, dan een taalcursus dan in een gemeente een woning toegewezen krijgen en dan eindelijk een eerste baantje. Het moet parallel lopen aan elkaar.”
‘Samenleven in een migratiesamenleving gaat niet vanzelf’
In één opzicht gaat de nieuwe inburgeringswet volgens hoogleraar Engbersen nog niet te ver. “Het is nog te veel toegespitst op statushouders en gezinsmigranten. Maar wat wij ook adviseren in ons rapport ‘Samenleven in verscheidenheid’ is om ook voor de groepen kennismigranten en arbeidsmigranten inburgering mogelijk te maken, zij het op vrijwillige basis. Ook al zijn die mensen er tijdelijk.” Het is volgens de hoogleraar bevorderlijk voor het samenleven in Nederland.
Engbersen: “Samenleven in een migratiesamenleving gaat niet vanzelf. Je moet mensen een helpende hand toereiken. En je ziet ook, naarmate buurten steeds diverser worden, dat mensen zich er minder in herkennen en thuis voelen. Dus geen exclusieve focus meer op de statushouders. Het zou goed zijn als de nieuwe wet op dat vlak uitgebreid kan worden.”
Extra geld
Demissionair minister Wouter Koolmees van Sociale Zaken en Werkgelegenheid maakte vorige week bekend dat gemeenten vanaf 1 januari 30 miljoen euro extra krijgen van het kabinet om de nieuwe inburgeringswet in te voeren.
Het extra geld voor de gemeenten is bestemd voor twee doelen: door het uitstel van de nieuwe wet - oorspronkelijk zou de wet op 1 juli ingaan - moet een extra groep nog inburgeren volgens de bestaande wetgeving.
Voor de begeleiding van deze groep hebben de gemeenten te weinig geld. Ze krijgen verspreid over de periode 2021 tot en met 2026 nog eens 21 miljoen euro van het kabinet. Eerder was hier al 25,5 miljoen voor vrijgemaakt. De resterende 9 miljoen euro is bedoeld voor de extra uitvoeringskosten waarmee gemeenten zitten door de vertraging.