ZEMBLA heeft drie maanden onderzoek gedaan naar de nalatenschap van prinses Juliana, maar stuitte stelselmatig op onjuiste, onvolledige en soms misleidende beweringen van de overheid. Dat geldt ook voor de antwoorden van het kabinet op vragen van de Tweede Kamer.
Er hangt dan ook een waas van geheimzinnigheid rond de koninklijke familie, zegt Evert Rodrigo in de ZEMBLA-aflevering ‘De kunst van de koning’. Rodrigo zegt dat niet zomaar. Als Hoofd Collecties van het Instituut Collectie Nederland was hij verantwoordelijk voor de objecten uit de nalatenschap van prinses Juliana die Nederland heeft verworven. De vraag is dus: hoe communiceert de overheid hierover? Kloppen de antwoorden wel? Is er sprake van openheid, of blijven er zaken geheim?
Zo heeft ZEMBLA vragen gesteld over het schilderij ‘Boschbrand’. Is dat schilderij, voordat het door de erven van prinses Juliana werd verkocht aan een museum in Singapore, voorgelegd aan de commissie die oordeelt of een bijzonder kunstwerk naar het buitenland mag verdwijnen? Ook heeft ZEMBLA gevraagd of er, zoals premier Rutte beweerde tijdens een Kamerdebat in 2016, inderdaad een harde afspraak is gemaakt met de huidige eigenaar van de vermaarde ‘Atlas Munnicks van Cleeff’, dat dit werk in Nederland bijeen blijft. En hoe zit het met het penschilderij van Willem van de Velde, waarvan de uitdrukkelijke eis was dat het in een museum zou komen te hangen?
Lucratieve regeling Laten we beginnen met het penschilderij ‘Schepen op het water’ van Willem van de Velde. Dit werk is een zeer gedetailleerde, met inkt getekende voorstelling van varende zeilschepen uit de 17e eeuw en was privé-eigendom van prinses Juliana. De erven van Juliana hebben dit schilderij ingebracht bij de zogeheten 120%-regeling van de Successiewet. Die regeling houdt in dat het Rijk kunstvoorwerpen kan verwerven uit nalatenschappen. De erfgenamen die de voorwerpen aanbieden, mogen dan de waarde van het voorwerp plus 20% van die waarde aftrekken van de totale erfbelasting. Het is dus een zeer lucratieve regeling, waar elke Nederlander gebruik van kan maken. Wel staat daar tegenover dat als het Rijk kunstvoorwerpen op basis van deze regeling verwerft, deze publiek toegankelijk worden gemaakt in een museum.
Na het overlijden van prinses Juliana heeft een speciale commissie zich gebogen over de vraag welke voorwerpen uit haar nalatenschap op basis van die 120%-regeling door het Rijk zouden moeten worden verworven. Jan Jessurun, de eerste directeur van de Raad voor Cultuur, stond na zijn pensionering aan het hoofd van deze commissie.
Via een WOB-verzoek van NRC Handelsblad zijn in september dit jaar de rapporten van de Commissie Jessurun door het ministerie van OCW vrijgegeven. Veel is weggelakt in de rapporten, onder meer de bedragen waarop alle voorwerpen zijn getaxeerd. Op zichzelf begrijpelijk, want dat raakt de ‘persoonlijke levenssfeer’ van de erfgenamen. Privacy dus.
Maar waarom is een belangrijke opmerking van de commissie bij het schilderij van Van de Velde weggelakt?
ZEMBLA beschikt over de ongelakte rapportages. Bij het schilderij van Van de Velde staat de opmerking: ‘Voor dit schilderij geldt dat herplaatsing naar een museum noodzakelijk wordt geacht, anders wordt aanbevolen de Regeling voor dit schilderij niet toe te passen.’
Overigens blijkt uit de ongelakte versie ook dat het om een topstuk gaat. Het is verreweg het duurste object uit de nalatenschap: € 2.500.000,-
Het schilderij hangt in een werkkamer van koning Willem-Alexander: de Secretarye van het Paleis op de Dam. Maar die ruimte is niet toegankelijk voor het publiek. Bezoekers kunnen vanaf de ingang van de Secretarye de ruimte bekijken en zien daar een schilderij aan de wand hangen. Zonder bordje met de naam van de schilder, zonder nadere informatie. En ja, alleen wie de audiotour beluistert hoort dat er in deze ruimte een schilderij van Willem van de Velde hangt. De vele details die dit schilderij zo bijzonder maken, gaan voor het publiek verloren.
Is dit in lijn met het advies van de commissie Jessurun? En waarom is het weggelakt in de WOB-versie?
Het antwoord van OCW en RVD op de eerste vraag is: ‘De Van de Velde is opgenomen op de lijsten van Jesserun III: paleisinventarissen met advies te verwerven door het rijk t.b.v. de inrichting van de aan het staatshoofd ter beschikking gestelde paleizen.’
Dat klopt niet, zeggen oud-medewerkers van de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed. Er is helemaal geen Jessurun III, alleen een rapport I en II. Waar het hier om gaat, is de zogeheten Lijst III van overige objecten die door het Rijk op basis van de 120%-regeling zijn verworven met de bedoeling ze in een museum te plaatsen, niet in de paleizen van het staatshoofd.
Man kijk naar Willem van de Velde vanaf de gang.
Ook antwoordt de RVD: ‘Aan de aanbeveling van toegankelijkheid wordt voldaan door het schilderij op te hangen in het Paleis op de Dam, dat een museumfunctie heeft, waar het gedurende circa 265 dagen zichtbaar is voor bijna 300.000 bezoekers per jaar.’ Het ministerie van OCW stuurt vrijwel dezelfde formulering, maar in plaats van ‘de aanbeveling van toegankelijkheid’ heeft OCW het over de ‘de wens tot toegankelijkheid’.
Nee, zegt Rudi Ekkart, de kunsthistoricus die lid was van de Commissie Jessurun. Het was geen aanbeveling, ook geen wens. Het was een eis van de commissie: als het Rijk een schilderij van 2,5 miljoen euro, plus nog eens 20%, zou verwerven, moet dat in een museum komen te hangen. Niet op een plek in het Paleis op de Dam, dat weliswaar een museale functie heeft, maar waar het schilderij door het publiek niet goed te zien is. De Commissie Jessurun had het prachtig gevonden als het schilderij in het Scheepvaartmuseum in Amsterdam terecht was gekomen. Ook conservator Jeroen van der Vliet van het Scheepvaartmuseum, zegt ZEMBLA dat hij het schilderij graag had willen hebben.
Dan nog de vraag waarom de opmerking in de WOB-versie is weggelakt. Het onbevredigende antwoord staat in de motivering van het WOB-besluit. De informatie viel buiten de ‘reikwijdte van het verzoek’, en ‘heb ik om deze reden uit het document verwijderd,’ zo schrijft de WOB-ambtenaar. Dat je privacygegevens weglakt is begrijpelijk, maar waarom ook deze expliciete opmerking van de commissie? Was deze misschien politiek te gevoelig? Mocht niet bekend worden dat minister Plasterk lijnrecht in is gegaan tegen het advies van de Commissie? Uit de ongelakte rapporten van de commissie Jessurun blijkt dat de prinsessen Irene, Margriet en Christina in totaal € 8.831.466,- van de erfbelasting hebben mogen aftrekken. Beatrix is, destijds als vorstin, bij wet vrijgesteld van het betalen van erfbelasting.
Malachieten meubels in de Leuvenzaal.
De malachieten meubels van Soestdijk Ook de zogeheten malachieten meubels in de Leuvenzaal van Paleis Soestdijk behoorden tot de nalatenschap van prinses Juliana. Ooit zijn ze door koningin Anna Paulowna naar Nederland gehaald, omdat zij nou eenmaal gek was op meubilair met dat groene gesteente uit de Oeral. De meubels zijn eveneens op basis van de 120%-regeling door het Rijk verworven, omdat ze van grote cultuurhistorische waarde zijn, kenmerkend voor het interieur van de Leuvenzaal. Ze zijn ‘essentieel voor het monumentale karakter van dit vertrek’, schrijft de Commissie Jessurun in haar rapport. Het idee was dus, dat de malachieten meubels na verwerving door het Rijk als ensemble in Soestdijk bijeen zouden blijven, opdat het publiek ze in hun volle glorie zou kunnen bekijken. Om die reden konden de erven de malachieten meubels inbrengen voor de 120%-regeling. Maar waarom staan die meubels dan niet meer in de Leuvenzaal? Want dat heeft ZEMBLA geconstateerd, toen samen met oud-medewerkers van de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed (RCE) het paleis werd bezocht. We hebben deze vraag voorgelegd aan het ministerie van OCW en de Rijksvoorlichtingsdienst. Dit is het antwoord:
‘De malachieten meubelen, die behoorden tot het privébezit van HKH Prinses Juliana, zijn niet door het Rijk verworven voor exclusief gebruik in Paleis Soestdijk (…) maar ten behoeve van gebruik in de Koninklijke Paleizen (…). In lijn met het advies van de commissie Jesserun zijn de voorwerpen door het rijk verworven en overgebracht naar Paleis Noordeinde waar ze in functionele zin onderdeel uitmaken van de inrichting. De malachieten voorwerpen behoren niet exclusief tot het ensemble van de Leuvenzaal omdat ze in het verleden ook in o.a. het Paleis Kneuterdijk en Paleis Noordeinde werden toegepast en pas na de Tweede Wereldoorlog zijn verplaatst naar de Leuvenzaal.’
Helemaal niet, zeggen Steven Braat, oud-conservator Rijkscollecties van de RCE, en Evert Rodrigo, voormalig Hoofd Collecties van het Instituut Collectie Nederland, de voorloper van de RCE: de meubels zijn juist als ensemble, in de ruimte waar ze stonden, van grote cultuurhistorische waarde.
Een nuancering Dan stuit ZEMBLA op oude foto’s van ruim vóór de Tweede Wereldoorlog waarop de Leuvenzaal is te zien mét malachieten meubels. Dat leggen we voor aan de RVD.
Die antwoordt: ‘Een nuancering is op zijn plaats: Voor het belangrijkste stuk, de grote tafel met het inventarisnummer 4-361, geldt dat deze tot tenminste 1941 in Paleis Noordeinde stond en pas daarna naar de Leuvenzaal is verplaatst. Deze tafel heeft daarmee geen ensemblewaarde voor de Leuvenzaal. De andere malachieten voorwerpen hadden sinds het midden van de 19de eeuw wel een plaats in de Leuvenzaal.’
Dus alleen de grote malachieten tafel is pas later in de Leuvenzaal terecht gekomen, de rest stond er al. Commissielid Rudi Ekkart zegt dat de commissie niet voor niets heeft opgeschreven dat dit meubilair ‘essentieel voor het monumentale karakter van dit vertrek’ is. Ze horen dus ‘als ensemble’ te staan in de Leuvenzaal van Paleis Soestdijk, en niet in Paleis Noordeinde. Paleis Soestdijk is namelijk publiek toegankelijk, Noordeinde is dat slechts een paar dagen per jaar.
Had de ‘Boschbrand’ voor Nederland behouden moeten/kunnen worden? Een ander stuk uit de nalatenschap van prinses Juliana is het 19e-eeuwse schilderij ‘Boschbrand’ van de Javaanse schilder Raden Saleh. Het schilderij, ooit een cadeau van de schilder aan koning Willem III, is in 2014 door de koninklijke familie voor ettelijke miljoenen verkocht aan de National Gallery Singapore. Dat mocht, zei premier Rutte twee jaar later tijdens een Kamerdebat, want het was privébezit van de Oranjes. Maar toch, had het voornemen om dit schilderij te verkopen aan een partij in het buitenland niet moeten worden voorgelegd aan de toenmalige Commissie WBC (Wet tot behoud van cultuurbezit) van de Raad voor Cultuur? Die had de minister kunnen adviseren of het doek al dan niet beschermd zou moeten worden.
We vroegen het aan het ministerie van OCW dat verantwoordelijk os voor cultureel erfgoed. Dit is het antwoord: ‘Destijds was dit werk niet beschermd via de WBC. De WBC-commissie onder de Raad voor Cultuur zag geen aanleiding om dit werk nader te onderzoeken en over te adviseren aan de toenmalige minister van OCW.’
Een opmerkelijk antwoord, want onder kenners heerste destijds alom verbazing en verontwaardiging dat het schilderij aan een buitenlands museum was verkocht, en door Nederland niet was beschermd als nationaal erfgoed. Het antwoord van OCW suggereert dat de WBC-commissie het prima vond dat de Boschbrand naar het buitenland ging. Hoe zit dat? Navraag door ZEMBLA bij voormalige leden van de WBC-commissie, waaronder de toenmalige voorzitter en de secretaris leert, dat de commissie helemaal niet op de hoogte was van de verkoop van het doek. Bovendien was de laatste vergadering van de commissie in februari 2013, een half jaar voor de aanvraag van de exportvergunning in november dat jaar. En in september 2013, twee maanden voor de aanvraag, kregen de commissieleden per brief te horen dat de commissie was opgeheven.
Dat vraagt om een officiële reactie van de Raad voor Cultuur, die destijds over de WBC-commissie ging. Is het voornemen om het schilderij te verkopen aan een museum in Singapore nou wel of niet aan de commissie voorgelegd?
Woordvoerder Sander van der Eijk van de Raad antwoordt: “. In raadsstukken en verslagen van de WBC-commissie en de correspondentie is geen aanwijzing voor een adviesaanvraag over dit specifieke werk. Ook heeft de toenmalige WBC-commissie zich er niet over gebogen.” Dat is helder: geen consultatie en geen adviesaanvraag voor dit schilderij. Maar vindt de Raad voor Cultuur dat de voorgenomen verkoop van het schilderij wél aan de WBC-commissie had moeten worden voorgelegd? Om te beoordelen of het al dan niet beschermd zou moeten worden?
Hierover is de Raad helder: “Desgevraagd had de toenmalige WBC-commissie wel kunnen adviseren over de vraag of het schilderij voor Nederland behouden moest blijven. Deze vraag had dan zorgvuldig en inhoudelijk beantwoord kunnen worden.”
Vervolgens schrijft de Raad voorstander te zijn van een “actiever aanwijzingsbeleid”, zodat bijzondere kunstobjecten beter kunnen worden beschermd. Om “situaties zoals rond de verkoop van de Rubenstekening (door prinses Christina in januari 2019, red.) en het schilderij van Raden Saleh in de toekomst voorkomen kunnen worden.”
Verwarring? Daags hierna krijgt ZEMBLA opeens een e-mail van Michiel Hendrikx, de woordvoerder van OCW, waar we al maanden mee te maken hebben. Hij schrijft dat hij van zijn collega bij de Raad voor Cultuur heeft begrepen dat “er wat verwarring leek over de rol van de WBC-commissie en het advies rondom de Boschbrand.”
Over zijn eerder gegeven antwoord schrijft hij: “Hierin, begrijp ik, kan gelezen worden dat de commissie om advies is gevraagd. Maar de commissie is niet geconsulteerd over de Boschbrand en heeft ook geen advies gegeven.”
Sprake van verwarring? Nee, eerder van misleiding.
Erfbelasting betaald voor de Boschbrand? Omdat ook de Boschbrand tot de nalatenschap van prinses Juliana behoorde, vraagt ZEMBLA aan de RVD of het schilderij is aangemeld bij de Belastingdienst in verband met te betalen erfbelasting. Het doek was immers niet ingebracht voor de 120%-regeling, omdat het pas in 2007, in deplorabele staat, was teruggevonden in een depot. Dus vroegen we ook in welke conditie het schilderij is aangemeld, in de deplorabele staat van vóór de restauratie, of daarna? En voor welke waarde?
In een telefoongesprek met de directeur Koninklijke Verzamelingen en de RVD wordt doorverwezen naar Rudi Ekkart. Hij zou namens het Rijk bij de taxatie betrokken zijn geweest. Dat klopt, maar het opvallende is dat Ekkart tijdens de inventarisatie van de nalatenschap nooit de Boschbrand onder ogen heeft gehad, zo vertelt hij ons. Hij las er pas over in NRC Handelsblad, dat berichtte dat het schilderij aan Singapore was verkocht. Wie heeft het schilderij dan wel getaxeerd en opgegeven bij de Belastingdienst?
De RVD antwoordt slechts: ‘De Boschbrand en de Atlas maakten beiden deel uit van de nalatenschap, die volgens de geldende wet- en regelgeving is afgehandeld.’
Het blijft schimmig, want onduidelijk is en blijft wie en voor welke waarde de Boschbrand is getaxeerd, en of voor het schilderij erfbelasting is betaald.
Atlas Munnicks van Cleeff.
De Atlas: aangeboden aan musea in Utrecht? In het Kamerdebat van 27 oktober 2016 gaat het niet alleen over de Boschbrand, maar ook over de verkoop door de Oranjes van de ‘Atlas Munnicks van Cleeff’ aan de kunstverzamelaar John Fentener van Vlissingen. De Atlas is een uniek prentenboek met tekeningen van Utrecht en omgeving uit de 17e en 18e eeuw. Vooral D66-voorman Alexander Pechtold windt zich tijdens het debat op over het feit dat de verkoop van de Atlas drie jaar lang stil is gehouden. Ook is hij bezorgd over de vraag of het werk wel in Nederland zal blijven.
Daarop antwoord minister-president Rutte dat ook de Atlas privébezit van de Oranjes was, en het hen vrij stond het prentenboek te verkopen. Bovendien, zo zei Rutte, is “een verkenning uitgevoerd naar eventuele interesse van relevante publieke instellingen in de regio Utrecht. Dat heeft niet geleid tot een transactie,” aldus de premier.
Ook weer opmerkelijk, want waarom zouden musea in Utrecht dit unieke prentenboek niet willen hebben? Was geld een probleem, konden de musea geen fondsen werven om de Atlas te kopen? Zijn ze wel benaderd? ZEMBLA vraagt het aan het Utrechts Archief, het Centraal Museum en de Universiteitsbibliotheek van de Universiteit van Utrecht.
Nee, zegt Marco van Egmond, de conservator Bijzondere Collecties van de Universiteitsbibliotheek, wij zijn nooit benaderd of we de Atlas zouden willen hebben. Het Centraal Museum laat weten dat het vanuit privacy-oogpunt niet gebruikelijk is dat er mededelingen worden gedaan doen over partijen die het museum werken aanbieden. Maar, schrijft woordvoerder Thomas de Bruin: “We kunnen wel zeggen dat als een dergelijk werk wordt aangeboden, we gezamenlijk optrekken met het Utrechts Archief.”
Dus benadert ZEMBLA het Utrechts Archief, waarvan Rudi Ekkart ons al had gezegd dat het hem veel waard was geweest als deze instelling de Atlas had verworven.
Het antwoord van het Utrechts Archief is veelzeggend: “De Atlas Munnicks van Cleeff is niet aan ons aangeboden. (…) In de periode dat huisraad uit de koninklijke paleizen via een Nederlands veilinghuis werd verkocht, heeft Het Utrechts Archief contact opgenomen met het Koninklijk Huisarchief, waar deze collectie werd beheerd, met de vraag of de Atlas Munnicks van Cleeff ook ter veiling aangeboden zou worden. Het antwoord was dat daar (nog) geen sprake van was. Wij hebben toen gevraagd om ons te informeren wanneer dat wel zou gebeuren. Wij hebben daarna niets meer gehoord en vernamen later via ons netwerk dat de collectie verkocht was.
Als de Atlas aan ons was aangeboden, dan zou deze zeker in ons collectieprofiel hebben gepast en hadden we onderzocht of we de werken konden verwerven. Hierbij hadden we dan de afstemming gezocht met het Centraal Museum, eveneens beheerder van een deel van de cultuurhistorische collectie van Utrecht.” Geen van de culturele instellingen is de Atlas aangeboden, zeggen ze in Utrecht. Maar toch houdt de RVD vol dat er wel degelijk een verkenning is uitgevoerd in Utrecht naar wie de Atlas zou willen hebben. Een ‘tussenpersoon’ zou dat hebben gedaan. Maar wie die tussenpersoon is en wat die precies heeft gedaan, kan of wil de RVD niet zeggen.
De Atlas: het beding Tenslotte de vraag of er inderdaad sprake is van een harde afspraak met de nieuwe eigenaar van de Atlas dat deze in Nederland bijeen zou blijven. Want dat is wat premier Rutte in het Kamerdebat van oktober 2016 heeft gezegd: “Vervolgens is de Atlas verkocht aan een vooraanstaande Nederlandse privécollectie, onder het beding dat het werk, dat — zoals we allemaal weten — uit heel veel tekeningen bestaat, voor langere tijd in Nederland bijeen zou blijven.”
De premier heeft het dus over een ‘beding’. Wat is dat, vroegen we aan emeritus-hoogleraar notarieel- en privaatrecht Martin Jan van Mourik. “Een beding is een juridisch afdwingbare afspraak,” zegt hij.
Is dat juridisch inderdaad zo vastgelegd, vragen we vervolgens aan John Fentener van Vlissingen, de huidige eigenaar van de Atlas. Nee, zegt hij, zo’n afspraak is er niet. Niet dat ik het van plan ben, maar ik zou de Atlas mogen verkopen als ik dat zou willen, zo zegt hij op camera. Schriftelijk voegt zijn woordvoerder Saskia Wildschut daaraan toe: “De familie J.A. Fentener Van Vlissingen draagt de zorg voor het bij elkaar houden van de verzameling als een morele verplichting.” Dat klopt, zo horen we na doorvragen van de RVD. In de koopovereenkomst is inderdaad slechts sprake van een ‘morele verplichting’.
Maar wat is een morele verplichting waard, vragen we aan emeritus-hoogleraar Van Mourik. Juridisch gezien niets, zegt hij, want een morele verplichting heeft alleen te maken met fatsoen en is juridisch niet afdwingbaar.
De Kamer is door de premier gerustgesteld dat de Atlas naar het buitenland zou kunnen verdwijnen, en dat geen enkele culturele instelling in Utrecht het werk heeft willen verwerven. En dat die daarom best aan een particuliere verzamelaar verkocht kon worden. Maar die afspraak is dus louter een morele verplichting, en de musea in Utrecht laten weten dat hen de Atlas nooit is aangeboden. De bal ligt weer bij de Kamer.
Door: Norbert Reintjens, researcher 'De kunst van de koning'