In de jaren 60 ging het zo slecht met de Westerschelde dat er geen zeehond meer te bekennen was. Nu zwemmen er weer honderden.
Het water van de Westerschelde was in de jaren 60 zo vies, dat er vrijwel geen vis meer zwom. Daarmee verdwenen ook de zeehonden. Maar de waterkwaliteit verbeterde, en in de jaren 90 zwommen de eerste twee zeehonden de Westerschelde op, een rivier vol handig droogvallende platen om op te liggen. Met hoogwater foerageren deze zeehonden regelmatig in de geulen van Saeftinghe. Inmiddels zijn er honderden zeehonden in het gebied, gewone én grijze. Die leven door en met elkaar.
Gewone zeehond
De gewone zeehond is een tamelijk kleine soort. Volwassen mannetjes worden 1,9 meter lang en volwassen vrouwtjes 1,7 meter. Ze wegen maximaal 120 kilo en hebben een nogal ronde kop met een lichte knik tussen het voorhoofd en de neusrug. De kleur varieert van donkergrijs tot bruin; de vacht is weinig tot sterk gevlekt.
Grijze zeehond
De grijze zeehond, ook wel kegelrob genoemd, is een stukje groter: mannetjes worden tot 3 meter lang en wegen 280 kilo; vrouwtjes zijn iets kleiner. De vacht heeft meestal een egaal grijze onderkleur, met verspreid een aantal onregelmatige vlekken. De buikzijde is vaak iets lichter dan de rug. Typisch voor de grijze zeehond is de kop met het zogenaamde ‘Romeins profiel’: de neus gaat in één lijn over in het voorhoofd, waardoor de dieren een langere snuit lijken te hebben. Grijze zeehonden maken over het algemeen meer geluid dan gewone zeehonden.