© Erik Korsten
Voor de vierde keer wordt in Nederland de Nationale Mollentelling gehouden. Of eigenlijk de molshopentelling. Want weinig mensen hebben in hun leven ooit een mol gezien. Het harige zoogdier met zijn pootjes als roeispanen, zit het grootste deel van zijn tijd diep verscholen in de bodem, in de kilometers aan gangenstelsels die hij heeft gegraven. Naast de gewone molshopen, die iedereen kent, bestaan er ook zogenaamde reuze molshopen. Dierspooronderzoeker Annemarie van Diepenbeek ontdekte deze reuzemolshopen vlakbij haar huis.
De mollentelling is een initiatief van de Zoogdiervereniging en Vroege Vogels. We roepen iedereen op om op zaterdag 19 en zondag 20 februari te zoeken naar mollen(sporen) en deze waarnemingen door te geven. Het gaat vooral om de vraag: 'waar is de mol?'. Het aantal hopen dat je op een plek doorgeeft maakt niet zoveel uit. Meestal zijn die van een enkele mol.
De mol komt overal voor waar de grond geschikt is om in te graven. Voorwaarden zijn dat de bodem niet te zandig, te vochtig of te stenig is en dat er voldoende regenwormen aanwezig zijn. De bodem mag ook niet te zuur zijn. De mol wil verder niet een te hoge grondwaterstand en permanente begroeiing. De mol leeft grotendeels in zijn eentje. Hij is zowel overdag als 's nachts actief. Hij wisselt periodes van activiteit en rust continu af. De mol verblijft vrijwel zijn gehele leven ondergronds. Door zijn speciale rechte haarinplant kan de mol even gemakkelijk voor- als achterwaarts door de gangen bewegen. En ze kunnen goed zwemmen en klimmen.
Annemarie van Diepenbeek ziet ze heel af en toe: reuzemolshopen. Ze zien eruit als een molshoop, maar dan nog een slag groter. Deze hopen maakt de mol waarschijnlijk bij hoog water, als uiterste redmiddel voor een nestje op het droge bij een natte winter. In de literatuur wordt dit ook wel een molsburcht of fort genoemd, zoals andere zoogdieren ook burchten boven de grond maken. Niet alle mollen kunnen deze molshopen maken, want het kost ontzettend veel energie om zoveel aarde te verplaatsen. Alleen de fitste mollen doen dit.
De mol ziet er wel aandoenlijk uit, maar het dier is niet lekker "aaibaar". Dat komt omdat de haren niet in één richting zijn ingeplant (zoals bijvoorbeeld wel bij het aaibaarste huisdier, de poes). Die inplant van de haren is nodig omdat de mol ook achterwaarts door de gangen moet kunnen kruipen. Verdere uiterlijke kenmerken: het lijkt alsof het dier geen nek heeft (omdat mollen zulke gespierde schouders hebben) en de spitse snuit die bijna op een slurf lijkt.
Reuzemolshoop
© Annemarie van Diepenbeek
Mollen maken drie verschillende soorten gangen: bronstgangen, oppervlakkige gangen (of mollenritten) en jachtgangen. De eerste twee soorten liggen vrij ondiep in de bodem. De bronstgangen liggen aan de oppervlakte, het zijn meer sleuven met aan beide zijden de uitgegraven grond. De dieren maken dit soort gangen niet alleen in de voortplantingstijd, maar ook in andere periodes als ze erg opgewonden zijn. Oppervlakkige gangen liggen ietsje dieper, maar zijn altijd nog wel van bovenaf zichtbaar omdat de aarde boven deze gangen iets opgebold is. De jachtgangen zijn de belangrijkste gangen, die ongeveer horizontaal in de bodem liggen. Hierin maken de dieren ook hun ronde nest dat wordt gestoffeerd met hooi en bladeren. Als een mol naar buiten komt dan doet hij dit altijd via een schuin oplopende gang die in een molshoop uitkomt. Toch zie je daar bijna nooit een gat in, want zodra het dier weer naar binnen gaat maakt hij de opening dicht.
Maandag, woensdag en vrijdag versturen wij je alle informatie uit de radio en tv-uitzending en het laatste internetnieuws.