Weinig mensen weten dit, maar al eeuwenlang komt ansjovis de Oosterschelde op om te paaien. En al die tijd plaatsten weervissers brede fuiken om de vis te vangen, met wisselend succes. Er is nog maar een weervisser over, Henk van Schilt uit Bergen op Zoom. Dankzij hulp van de stichting Behoud Weervisserij kan hij het hoofd boven water houden, maar de vraag is hoe lang nog. Want in tegenstelling tot vissen met sleepnetten kiest de ansjovis er zelf voor om de fuik in te zwemmen of niet, en dat is elke dag weer anders.
Ansjovis vangt men op de Oosterschelde met ‘weren’. Een weer bestaat uit twee rijen vleugels (vleuken) van houten staken die over een lengte van 800 tot 1.000 meter in een V-vorm in de zeebodem staan. De punt van de V wordt gevormd door het fuikgat die precies in de watergeul van het weglopend water ligt. De inwendige hoek van het weer is 45 tot 50°. Het hout van de 4 à 5 meter lange staken, worden dicht bij elkaar in de bodem van de zandplaat gestoken. Naarmate men de plaats van het fuikgat nadert komen de staken steeds dichter bij elkaar te staan. Vlakbij het fuikgat worden aan de staken netten aangebracht die ervoor zorgen dat de vis niet meer kan ontsnappen de zogenaamde weerkamer.