Het is in veertig jaar niet zo’n slecht paddenstoelenjaar geweest, en uitgerekend nu komt de langverwachte Paddenstoelen Veldgids deel II uit.
Waar paddenstoelen van houden, is een ouderwetse bouwvakkerszomer: iedere dag een flinke plensbui. Dan schieten ze in september de grond uit. Het was echter in veertig jaar niet zo droog als afgelopen zomer, waardoor er nu veel minder paddenstoelen staan dan anders. Da’s niet erg, zegt Thom Kuyper, paddenstoelenprofessor van de Wageningse Universiteit: een paddenstoel is ‘slechts’ het zichtbare vruchtlichaam van een organisme – het mycelium - dat zich onzichtbaar ophoudt in de bodem, de strooisellaag of het hout. Daar overleeft het een droog jaar doorgaans wel. Volgend jaar nieuwe kansen.
Thom Kuyper is een van de auteurs van de zojuist verschenen Paddenstoelen Veldgids deel II, met daarin beker-, buik-, gaatjes-, kern-, knots-, koraal-, korst-, stekel- en trilzwammen. Oneerbiedig gezegd zijn dat de paddenstoelen met de gekke vormen. De bekende steel-met-hoed-paddenstoelen staan in deel I, eveneens uitgegeven door de
KNNV
, vereniging voor veldbiologie. Beide gidsen zijn bedoeld om in het veld paddenstoelen mee te determineren.
Het zijn boeken vol prachtige namen als eierzakje, dakloze huiszwam, peppelknoprijpkelkje, knapzakje, hangkommetje en koffievuurtje. Dat zijn allemaal beschrijvende namen: what you see is what you get. Dat komt omdat paddenstoelennamen worden gegeven door mycologen (paddenstoelendeskundigen). Nederland heeft geen paddenstoelencultuur en paddenstoelen hebben er geen volksnamen, zoals we die wel hebben voor vogels, denk aan tapuit of paapje. Vraag de gemiddelde Nederlander een paddenstoel te noemen en hij komt waarschijnlijk niet verder dan champignon, aldus Kuyper. Er zijn talen waar dat heel anders is: zo heeft het Catalaans maar liefst driehonderd volksnamen voor paddenstoelen. Maar hoe erg is dat als we daarvoor in de plaats het knapzakje en het hangkommetje krijgen?