Laatst besloot ik eens bij mijn oude huis te gaan kijken, waar ik elf jaar geleden was vertrokken. Het werd toen te klein, maar pijn deed het wel: het stond vlakbij de Gouwzee, een prachtige baai in het Markermeer waar de hoeveelheden kauwtjes, spreeuwen en meerkoeten je soms naar adem deden happen. En dan had het hoekhuis ook nog een riante achtertuin, grenzend aan een plantsoentje waar een gigantische prunus zijn knobbelige takken, in het voorjaar behangen met roze slagroom, tot ver over onze weelderig met klimop begroeide schutting liet hangen. Een tuin vol bloemen, bijen, egels en vogels. En bomen. Een door ons geplant berkje, achterin een verse hemelboom tegen inkijk, in de voortuin een oude, fraaie conifeer. Elke avond zong in een van de bomen een merel.
En nu liep ik daar na elf jaar weer, en ik schrok. Wat een groen paradijs was in die verder nogal stenige wijk vol kale boogjesschuttingen, bleek veranderd in een betegelde hel die nog het meest deed denken aan een luchtplaats voor gedetineerden. De vogelhuisjes waren weg, de bloemen en de struiken, alle bomen en zelfs het gras. De prunus uit het plantsoen was vermoedelijk op hun bevel dusdanig gekortwiekt dat hij met geen takje ook nog maar in de buurt kwam van hun smetteloze stenenmassa. Ik dacht aan al die vogels en egels die een ander plekje hadden moeten vinden, en probeerde me iets voor te stellen bij de overwegingen van de nieuwe bewoners om alles wat blaadjes had te vervangen door kale en in de zomer loeihete tegels. Het lukte me niet.
Ik dacht terug aan mijn vorige leven in Eindhoven, waar we van een rijtjeshuis met kleine tuin ook een groen paradijsje wisten te maken. Maar toen de buren verhuisden kwam ik in mijn eigen horrorfilm terecht: Nieuwe Buren. Zonder overleg werd de groene afscheiding uit de grond gerukt, evenals de schitterende klimop die over het gezamenlijke muurtje hing. Het mooie boompje dat met zijn takken in onze tuin hing werd met kettingzaag gekilld. Toen ik vroeg waarom was het antwoord: ‘Ik moet die troep niet’. Bladeren zijn troep. Waar ik juist geniet van de geuren en kleuren van herfstbladeren en zoveel mogelijk laat liggen, vinden anderen dat troep. Het is een bepaald type mens dat zo denkt. Wee de luisteraar van dit programma die zo iemand naast zich krijgt.
Sindsdien ben ik doodsbang als buren gaan verhuizen. Hoe aardig de nieuwe buren ook zijn, bijna altijd sneuvelt er minstens één boom. Waar ik standaard bomen bij plant als ik ergens ga wonen, lijken de meeste Nederlanders de raadselachtige behoefte te hebben bomen te elimineren. Is het een kwestie van geldingsdrang, van spierballenvertoon? Dat je iets dat superieur en al decennia langer dan jij op jouw erf staat, de baas wil worden? Begrijpen zal ik het nooit.
Elke boom die omgaat maakt het kaler, lelijker – en doet pijn. Zoals de hoge berk die door nieuwe overburen werd omgehaald. Al begreep ik hun overwegingen, ik moest erom huilen. Want die berk zat altijd vol vogels, en vanuit mijn bed staarde ik altijd naar de kruin. Nu zie ik enkel lucht.
Onlangs verhuisden mijn eigen buren. Mijn trauma op dit vlak was inmiddels zo groot dat ik hun huis op Facebook in de vogelaarsgroep zette; vogelaars hakken geen bomen om. Maar zie: wonderen bestaan. Mijn nieuwe buren waren geen vogelaars maar hielden wél van groen. Onze achtertuinen zijn weelderig en vol leven. De hele dag kijk ik naar buiten, misschien dat ik daarom wel als vrolijk te boek sta. Groen maakt gelukkig, dat is allang bewezen. Mensen die uitkijken op groen en bomen voelen zich mentaal en fysiek beter en herstellen sneller als ze ziek zijn. Wat troep al niet kan doen.
In mijn diepe tuin zitten meer vogels en egels dan ooit tevoren. En dus kan ik nooit meer verhuizen. Ik zie de hoge bomen achterin al krakend ter aarde storten voor een lucratieve Airbnb. Dat nooit. Ik ga ervoor liggen als Pluk in de Torteltuin tegen de bulldozers van mevrouw Helderder.
Goddank wil mijn dochter per se in mijn huis wonen als ik ooit wegga. Vanwege de tuin. Zolang ik leef en hopelijk nog veel langer zullen mijn bomen blijven staan.
Ik hoop dat ik op bomen uitkijk als ik ooit mijn laatste adem uitblaas. Of liever nog: dat de troep me letterlijk in het gezicht waait. Nog één keer gelukzalig snuiven.