Laat ik nou altijd gedacht hebben dat je uitdrukkingen en gezegdes niet al te letterlijk moet nemen. Ooit bedacht generaties geleden en al die tijd gedachteloos overgenomen door de volgende. Mensen roepen maar wat, zonder te weten waar de klepel hangt, of zoiets. Het is een paar dagen heet en men roept bijvoorbeeld al dat ‘de mussen van het dak vallen’. Zoiets neem je toch niet serieus?
Lees hier het vervolg van de column:
Deze zomer was ik met mijn kinderen in Tsjechië. Terwijl alle Nederlanders uit angst om corona te krijgen boven op elkaar gepropt gingen zitten op Nederlandse campings, scheurden wij over lege Duitse snelwegen naar natuurgebied de Zuid-Bohemen. De hele rit misschien drie Nederlandse kentekens gezien – wat een zegen. In en om het vrijstaande huis met grote tuin hadden wij meer privacy dan ooit tevoren; al hadden we aerosolen wíllen opsnuiven dan was het ons niet eens gelukt. Zwembad in de tuin, wat kon ons hier in godsnaam nog gebeuren. Dit was nog eens vakantie.
Tevreden las ik in mijn zoveelste roman in de schaduw van een appelboom, waar bij elk ochtendgloren de groene specht rondscharrelde. Tot de idylle wreed werd verstoord. ‘Mama, een dode vogel!’ Als het de specht maar niet was. Maar nee, het was een klein bloot vogeltje. Uit het nest gevallen, dat kon niet anders. Ik keek omhoog. Onder de dakpannen van het schuine dak zaten op drie plaatsen nesten van huismussen, en bovenop het rechte stuk, middenin de dakgoot, ook minstens één. Al dagenlang vlogen voortdurend mussen af en aan om het hongerige kroost te voeden. Bij eentje was er duidelijk iets niet goed gegaan.
Nu was het hier in Tsjechië al dagenlang bloedheet, net zoals in Nederland, waar men op die uitpuilende campings steen en been klaagde over de aanhoudende hitte die zelfs de meest notoire klimaatveranderingontkenner inmiddels aan het twijfelen had gebracht. Waar ik verkoeling kon zoeken in het huis (zoals alle huizen daar met extreem dikke muren – waarom bij ons eigenlijk niet?) of onder de appelboom, zaten die arme mussen onder dakpannen die zó allemachtig heet moesten worden in die brandende zon dat je vermoedelijk brandwonden op zou lopen als je ze aan zou raken. En dan nog die nesten bovenop, permanent in de volle zon. Ik vroeg me af wat erger en heter was, in de oven onder de dakpannen of in die dakgoot. Dit dode musje behoorde in elk geval tot de dakpannenfamilie. Zo zielig; dat snaveltje al helemaal af, de gesloten oogjes. Maar veel te klein. Ik liet hem liggen, dan had de kat van de buren er ook nog wat aan. Beter spelen met een dode vogel dan met een levende.
De volgende morgen, ik had mijn derde boek bijna uit: ‘Mamaaaa! Een dode vogel!’ ‘Ja, dat weet ik!’ riep ik zuchtend terug. ‘Nee, een andere!’ Op vrijwel dezelfde plek lag weer een onvolgroeid musje. Nu lagen er twee naast elkaar – de kat had geen belangstelling gehad voor nummer één. Ik keek weer omhoog. De dakpannen leken te gloeien als kolen onder de staalblauwe hemel. Wat een ellende. Ik probeerde oplossingen te bedenken om de nestjes enige verkoeling te geven, maar dat was bij dit zeer hoge dak onmogelijk. Die middag las ik in de schaduw om de hoek van het huis. Ineens hoor ik: plop. Plop? Daar lag nummer drie. Al helemaal af en vol in de veren, verdorie. Er vond een ware slachting plaats onder mijn Tsjechische huismussen, en ik zat er letterlijk met mijn neus bovenop. Noem dat maar vakantie.
De volgende dag zwaaide ik de balkondeuren open. Een wolk vogels stoof op vanuit de appelboom. Wat leuk, spreeuwen. Terwijl ik mijn boek opensloeg kwamen ze terug. Omdat ik onder hun boom zat streken ze neer op het dak. En toen zag ik het pas – dit waren geen spreeuwen, maar tientallen huismussen. Door mijn kijker zag ik lange rijen piepkleine bolletjes, plus de ouders die ze één voor één afgingen om ze te voeren. Niets vloog nog de dakpannen of dakgoot in. Net op tijd waren de overlevers uitgevlogen, alle nesten op dezelfde vroege ochtend – het was nu of nooit.
En zo werd het toch nog een vrolijke vogelvakantie met al dat tjilpende kroost in de tuin. Niet meer blij met een dode mus maar met levende – ja, ik heb ze sindsdien hoog zitten, al die fraaie uitdrukkingen en gezegdes, die heus niet zomaar uit de lucht gegrepen zijn, laat staan gebakken lucht. Beter tien vogels in de lucht dan één in de hand.