Wetenschappelijke naam:
Turdus Merula
Wat vooral opvalt aan de merels:
- Mannetje is gitzwart, met een gele oogring en een gele snavel
- Vrouwtje is egaal bruin met een lichtere keel
- Hippen liever dan dat ze stappen
- Vaak met wormen in de weer
- Na hippen staan ze om de paar sprongetjes even stil
- Mannetje zingt dagelijks vanaf een hoog overzichtspunt in het voorjaar
-
Download merelzang >>
Als het weer een béétje meezit, dan begint hij al eind januari, begin februari met zijn voorjaarszang. Bij een strenge winter begint meneer wat later, maar in maart klinkt de merelzang echt overal. En dat is letterlijk vanuit alle Nederlandse woningen te horen. Je hoeft er 's ochtends of 's avond alleen het raam maar voor open te zetten.
Het mannetje is zwart met een gele snavel en gele oogring. Mevrouw merel is egaalbruin en heeft een wat lichtere keel; ze heeft ook een lichtgele snavel. Voor de zang moet je bij het mannetje zijn. In alle vogelboeken wordt die uitvoerig beschreven. Dat levert toch nog heel verschillende beschrijvingen op. In de ene gids wordt het omgeschreven als melodieus in de andere gids als orgelend.
Verschil tussen stad en bos
De merel wordt tegenwoordig beschouwd als een echte stadsvogel, maar dat is 'ie pas honderd jaar. Voordat de merels (eind negentiende eeuw) dorpen en steden koloniseerden, leefden ze teruggetrokken in de bossen, waar ze overigens nu nog steeds voorkomen. Die bosmerels verschillen in tal van opzichten van onze tuinmerels. Ze zijn schuwer, broeden later, leggen minder eieren, eten vooral rupsen in plaats van wormen en trekken 's winters naar de dorpen om daar mee te eten met hun soortgenoten die daar het hele jaar door verblijven. Soms zijn die bosmerels wel te herkennen: ze vliegen allemaal vlak boven de grond als ze een straat oversteken. Echte stadsmerels hebben inmiddels geleerd dat je daar door auto's geraakt kunt worden en die stadsjongens vliegen een paar meter hoger over.
De merels hebben de bewoonde mensenwereld vooral kunnen veroveren omdat ze generalisten zijn. Ze eten van alles: pissebedden, insecten, spinnen, maar ook allerlei vruchten, vooral bessen en aardbeien, zijn in trek. Als je bij het winterse vogelvoeren wat rozijnen strooit, dan komen de merels daar zeker op af.
Eén van de belangrijkste redenen dat de merel het in onze achtertuinen gemáákt heeft, is ongetwijfeld de aanwezigheid van groene, wekelijks gemaaide en besproeide gazons. Deze voedselrijke mini-steppen waren voor een deel van de merelfamilie zo verleidelijk, dat ze hun teruggetrokken bestaan als struik- en boombewoner opgaven en vooral op de grond voedsel gingen zoeken. De grasmaaimachine is nog maar net opgeborgen in de schuur of de gehele familie merel hipt over het gazon, op jacht naar wormen, telkens met een kort sprintje, daarna weer aandachtig kijkend (of luisterend) met de kop scheef.
Terug naar de merelzang
Als het mannetje na de winter weer begint, dan lijkt het een binnensmonds fluisterliedje. Net alsof hij eerst voorzichtig moet oefenen. Maar in maart komt het merellied al snel op volle sterkte. Het territorium is bevochten en na schermutselingen, soms zelfs felle gevechten die wekenlang kunnen duren, liggen de grenzen vast. Met opgezette rugveren, de staart gespreid en laag bij de grond, en de kop schuin naar boven hebben de mannen lopen buigen en rennen, net zolang tot ze zich niet meer konden beheersen en elkaar stevig in de veren vlogen. De gevechten, meestal van man tegen man en vrouw tegen vrouw, zijn zo fel dat een van beide het soms met de dood moet bekopen. Op een hoge uitkijkpost wordt het eigendomsrecht van het territorium nog eens nadrukkelijk zingend bevestigd.
Ze zingen allemaal net iets anders en ze nemen deuntjes van elkaar en van andere dieren over. En zelfs van mensen! Een bekend voorbeeld is het fluitje van een man die elke dag zijn hond floot. Dat wijsje lag kennelijk zo lekker in het gehoor dat de gehele merelbevolking in de buurt dat deuntje in hun lied verwerkte. Verder zijn ook weidevogelgeluiden, vooral die van wulp en kievit, bij de merels populair.
Het paren is een korte bezigheid, eventjes tussen het nestbouwen door. Dit ritueeltje vindt 's morgens plaats, in alle vroegte, in een paar seconden. De hele productie van het nageslacht gebeurt ook uiterst efficiënt. De jongen van het eerste legsel zijn nog maar nét uitgevlogen of moeder zit al op het tweede legsel groenzwarte eieren. Vader moet dan het voeren en opvoeden van de eerste lichting op zich nemenn. En ook zijn kinderen tegen katten, eksters, ratten en kauwtjes beschermen. Dat gaat vaak mis, maar toch zijn onze tuinmerels beter af dan hun familie in het bos. Van elke twee nesten is er gauw één waarvan de jongen uitvliegen, terwijl er bossituaties bekend zijn waarbij slechts een op de zes nesten vliegvlugge jongen voortbrengt.
Al met al komt een paar merels soms wel tot twintig jongen per jaar. Als die allemaal volwassen zouden worden en zich weer gingen voortplanten, zou de vogelwereld al gauw te vol met merels zijn... Per jaar moet er per merelpaar 1,5 jong overleven om de stand op peil te houden. De gemiddelde leeftijd van deze vogel is twee tot drie jaar, maar er zijn er die de respectabele leeftijd van tien jaar en ouder bereiken. Vooral in het voorjaar en de zomer sterven veel merels. Dat is de periode dat ze bezig zijn territorium te veroveren, te nestelen en jongen groot te brengen. Dat kost veel energie en verzwakte vogels zijn nu eenmaal een makkelijke prooi.
Bron: "Kijk Op Vogels In De Tuin" van Nico de Haan van Vogelbescherming.