Variaties in de hersenen van de Europese maisboorder mot lijken zijn keuze tussen twee soorten vrouwtjes te bepalen. De meeste soorten motten maken hun keuzen op basis van speciale eigenschappen in de voelspriet. De maisboorder mot kiest niet met zijn voelsprieten maar met zijn hersenen.
Dit is de conclusie van onderzoek uitgevoerd door een internationaal team van de Universiteit van Amsterdam (UvA), de Zweedse Universiteit voor landbouwwetenschappen en het Max Planck instituur voor Chemische Ecologie.
Een partner ruiken
Vrouwtjes motten produceren een geslachtsferomoon, een cocktail van chemische stoffen, waarmee ze mannetjes motten op grote afstand aantrekken. De mannetjes nemen deze chemische stoffen waar met extreem gevoelige haarachtige structuren in de voelspriet. Deze haren bevatten zenuwcellen met receptoren die het geslachtsferomoon opvangen. De receptoren worden geactiveerd zodra ze de geur van een vrouwtje opvangen. Mannetjes van verschillende soorten hebben verschillende receptoren. Hiermee kunnen ze vrouwtjes van hun eigen soort heel specifiek ruiken en worden ze niet aangetrokken tot vrouwtjes van een andere soort.
Hersenen bepalen voorkeur
De Europese maisboorder gebruikt een simpel feromoon. De vrouwtjes motten kunnen twee verschillende vormen van dit feromoon aanmaken, een E-vorm en een Z-vorm. Binnen de Europese maisboorder komen er twee verschillende type vrouwtjes voor: vrouwtjes van de E-stam produceren voornamelijk de E-vorm, vrouwtjes van de Z-stam produceren voornamelijk de Z-vorm. Het feromoon van vrouwtjes van de E-stam is erg aantrekkelijk voor mannetjes van de E-stam. Het feromoon van vrouwtjes van de Z-stam is juist zeer aantrekkelijk voor mannetjes van de Z-stam.
Mannetjes van de E- en Z-stam kunnen beide vormen feromoon goed ruiken. Ze worden ook aangetrokken door beide vormen feromoon. Waarom hebben E- en Z-mannetjes dan toch een voorkeur voor een van beide vorm feromoon en het bijbehorende vrouwtje?
het verschil in aantrekking wordt niet gemaakt door de receptoren in de haren van de voelsprieten. De verbindingen tussen hun hersenen en deze receptoren en zenuwcellen van E- en Z-mannetjes blijken te verschillen. De voorkeur van het mannetje wordt bepaald door deze verbindingen.