Niet alleen de dagvlinders en de bijen hebben het zwaar. Ook de aantallen libellen en waterjuffers in Nederland gaan voor het eerst sinds jaren achteruit. Meest opmerkelijk is dat een van de algemeenste juffersoorten van ons land, het lantaarntje, nu ook in zwaar weer zit. De vrees is dat het onder meer te maken heeft met de toename van bestrijdingsmiddelen in het oppervlaktewater.
Achteruitgang
In al het nieuws over de achteruitgang van insecten leken de libellen een gunstige uitzondering. Waar de dagvlinders en bijen het moeilijk hebben, gingen de libellen vooruit. Libellen leven in het water en de waterkwaliteit is in Nederland sinds 2000 enorm vooruitgegaan. Daarnaast is ook het beheer in veel gebieden verbeterd. Beken zijn natuurlijker gemaakt en vennen en laagveenwateren hersteld. De toename van de libellen is overduidelijk in de jaren negentig. Maar de laatste tien jaar wordt het echter steeds duidelijker dat de libellenaantallen juist achteruitgaan.
Neonicotinoïden
Naast libellen worden ook waterjuffers, zoals het lantaarntje, ernstig bedreigd. Want ook al is de waterkwaliteit vooruitgegaan in Nederland, er zit nog steeds gif in onze sloten. Uit recent onderzoek blijkt dat lantaarntjes vele malen langzamer groeien en aanzienlijk minder nakomelingen krijgen dan juffers in gifvrije natuur. Dat blijkt uit proeven in het ‘Levend Lab’ van Leiden, een lab bestaande uit slootjes in de vrije natuur. Bij deze proeven werd de invloed van de landbouwbestrijdingsmiddelen op de insecten onderzocht. Eerder werden er ook dit soort proeven gedaan in een laboratorium. Maar deze proeven blijken niet ‘waarheidsgetrouw’ te zijn. Want in het lab werden de proefdiertjes bijgevoerd en zijn daardoor weerbaarder dan in het echte slootleven.
Levend Lab
Tijdens het onderzoek in het ‘Levend Lab’ is gebleken dat de watervlo wel 2500 keer gevoeliger was voor het landbouwgif dan eerder werd aangenomen. Zo groeiden de watervlooien minder en kregen ze tot de helft minder nakomelingen. Bij later onderzoek is gebleken dat de waterjuffer ook gevoelig is voor de bestrijdingsmiddelen. Dat deze resultaten nu beter naar voren zijn gekomen dan dat het onderzoek in het lab zou plaatsvinden, komt volgens exotoxicologe Martina Vijver van het Centrum voor Milieukunde Leiden (CML) en promovendus Henrik Barmentlo, door het voedselgebrek. Zo worden de dieren in het lab gevoerd tot ze genoeg hebben, maar in het ‘Levend Lab’ moeten ze zelf op zoek naar eten. Uit het onderzoek is gebleken dat de dieren in het ‘Levend Lab’ vatbaarder zijn voor het gif en dus gevoeliger worden. In het lab is dus de invloed van de landbouwbestrijdingsmiddelen op de insecten in het slootwater sterk onderschat.
Andere oorzaken
Een van de andere mogelijke oorzaken van de achteruitgang is klimaatverandering. Warmteminnende, zuidelijke soorten profiteren van klimaatopwarming, zoals bijvoorbeeld de sierlijke witsnuitlibel. Terwijl noordelijke soorten er last van hebben. Sommige zuidelijke soorten (zoals de vroege glazenmaker en de vuurlibel) hebben een enorme opmars gemaakt aan het begin van de 21e eeuw. Verder blijkt uit het onderzoek, dat dit weekend wordt gepubliceerd, dat ook de libellen van de vennen het moeilijk hebben. Het blijkt allemaal uit ‘het Landelijk Meetprogramma Libellen’. Het is een samenwerkingsproject van De Vlinderstichting en het CBS.