Vlak voor Kerst daalde er een reiger in onze tuin. Hij stond prachtig, even maar, toen vloog hij weg: geen vijver of sloot, niks te halen, zijn hoofd liep om. Bij wie niet vlak voor Kerst.
In onze vroegere tuin was wèl een vijver. En de vermoedelijke vader van de kerstreiger wist dat. Goudvissen waar onze dochters van genoten, verdwenen kort nadat ze te water waren gelaten: een matineuze reiger oordeelde een collega van toen, Wim Bosboom. Wim wist van alles veel en zeker van vissen. Op een dag troostte hij onze dochters door met een emmer goudvissen aan te komen. Voor de beveiliging had hij een kunstreiger meegebracht die hij aan de rand van de vijver plaatste. 'Dan blijft de echte reiger weg', zei Wim, 'reigers zijn intelligente en solidaire vogels.' De goudvissen waren meteen gewend.
De volgende morgen stonden we vroeg op. Ietwat bezorgd liepen we naar de vijver. Daar stonden twee reigers. De nepper en de echte, die lachend opvloog toen hij ons zag. Geen goudvis gunde hij ons. Onze huidige tuin is gewoon van de vogels. Van altijd ijverige merels, voorname houtduiven, drukke tortels, ruziënde kraaien. Er zijn in het voorjaar overal nesten, vaak hoog in de bomen onbereikbaar voor katten.
Mijn vrouw is vooral dol op het winterkoninkje, hij is klein en razendsnel. Even moesten we in een vogelboek kijken omdat we niet zeker waren of het om een winterkoninkje of om een heggemus ging. Het bleek na enige studie een heggemus te zijn. We noemden hem Guus Heggemus, naar een man die eens een groot acteur was: Guus Hermus, want hij was ook schuw net als het vogeltje, maar grote Guus was nooit schuw op het toneel.
Regelmatig krijgen we bezoek van Vlaamse gaaien. Ik vind ze prachtig en tegelijk ordinair. Drukdoenerig, dreigend naar anderen, concurrerend met opschepperige eksters. En dat blauw in het gaaise verenpak is van een ongekende schoonheid, maar als zo'n gaai een bad neemt in de grote stenen schaal in onze tuin, dan gaat hij al badderend zo te keer, dat de veren op zijn kop na afloop rechtop staan. En ziedaar: een regelrechte punker. Ze zeggen dat de natuur wreed kan zijn. Dat beleven we in onze tuin niet dikwijls.
Al was daar opeens een gewond egeltje. Hij bewoon nauwelijks in het gras op klaarlichte dag. Het was winter, hij zou toch moeten slapen. We haalden hem naar binnen. Aan zijn snuitje zat wat bloed, van een kat neem ik aan. We belden de dierenambulance. Een vriendelijke man zei dat hij eerst nog even warm moest eten en intussen moesten wij het egeltje in een schoenendoos leggen op warme lapjes en bij een flesje met warm water als een kruikje. Na een poosje keek het diertje tevreden, dachten wij en daar was de dierenambulance. Nooit zagen wij zo'n grote man met handen als kolenschoppen bij ons binnenkomen. In één van die schoppen verdween het egeltje. Hij zou naar Naarden gebracht worden naar een soort asielzoekerscentrum voor verdwaalde egeltjes waar geen minister iets over te zeggen heeft.
Een tuin betekent genieten. Mijn vrouw heeft er veel verstand van en werkt er hard in. Ik verzorg het gazon en draag zwaar plantaardig of stenen spul en intussen probeer ik ook enige biologische kennis te vergaren. Dat gaat niet best. Zo zei ik van de zomer: 'Wat zijn de seringen weer prachtig.' 'Ja, blauwe regen is altijd mooi', antwoordde mijn vrouw liefdevol corrigerend.