Kenmerkende vogelsoorten van de Delta brengen niet genoeg jongen groot. Het gaat dan bijvoorbeeld om de kluut, kokmeeuw en dwergstern. Voor het eerst zijn een grote hoeveelheid gegevens over broedsucces en plaatstrouw van kustbroedvogels op een rij gezet en geanalyseerd. Met deze kennis kunnen ze effectiever worden beschermd.
Kluten die in de Delta broeden brengen steeds minder jongen groot, zo blijkt uit de analyse. In de laatste tien jaar was het broedsucces zo laag dat er vijf tot tien broedparen nodig waren om één jong groot te krijgen. Dwergsterns laten eenzelfde negatieve ontwikkeling zien. Zij brachten de laatste jaren maar één jong per drie broedparen groot. Dat is veel te weinig om de populaties op peil te houden en dus nemen de aantallen af. Onderzoeker Hans Schekkerman van SOVON: ‘Zowel kluten als dwergsterns broeden graag op open, zandige plekken. Zulke plekken zijn er steeds minder en groeien vaak dicht. Dan nemen ook roofdieren toe die de nesten weten te vinden.’
Gaten in de gegevens
Naast kluut en dwergstern zijn er aanwijzingen dat ook strandplevieren, kokmeeuwen, visdieven en noordse sterns te weinig jongen groot brengen om de jaarlijkse sterfte van volwassen vogels te compenseren. Meer informatie over hun levensverwachting – uit ringonderzoek- zou daar duidelijkheid over kunnen geven. Van de zilvermeeuw en kleine mantelmeeuw is wel veel bekend over levensverwachting, maar is juist te weinig bekend over het broedsucces. De analyse laat dus ook zien welke gegevens er nog ontbreken om ontwikkelingen van vogelpopulaties in het Deltagebied te verklaren en op basis daarvan ook gerichter te kunnen helpen.
Twee meeuwen in de plus
Van de dertien soorten die werden onderzocht, laten maar twee duidelijk positieve cijfers zien: de zwartkopmeeuw en de grote mantelmeeuw. Hoewel het broedsucces van de zwartkopmeeuw erg per plek en jaar kan verschillen, worden er ruim voldoende jongen groot en groeit de populatie. Ook de veel schaarsere grote mantelmeeuw is in opkomst.
Eén populatie
Naast gegevens van nesten werden ook aflezingen van geringde vogels geanalyseerd om antwoord te geven op de vraag of individuele vogels trouw blijven aan één regio of weleens van broedplek wisselen. Deze vraag is belangrijk omdat de Delta uit verschillende waterbekkens bestaat, waarin verschillende problemen voor broedvogels kunnen spelen. ‘We zien dat individuen weleens van broedplek wisselen of zich op afstand van hun geboorteplek vestigen. Zulke uitwisseling lieten alle onderzochte soorten zien. Dat betekent dat we spreken van één metapopulatie van een soort voor de hele Delta, in plaats van aparte populaties per bekken. Dat is belangrijk om te weten voor de ontwikkeling van nieuwe broedgebieden, waarmee we de soorten kunnen helpen’, aldus Schekkerman.
Samenwerking van Sovon Vogelonderzoek Nederland, Delta ProjectManagement (DPM), het Vogeltrekstation van het Nederlands Instituut voor Oecologie (NIOO-KNAW) en het Vlaamse Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek (INBO).