Jean-Pierre Geelen: Het nieuwe normaal
• 12-04-2020
• leestijd 3 minuten
Je moet er toch niet aan denken dat dit allemaal in november, december was begonnen. Storm, ijzel, natte sneeuw, en alles om vijf uur donker. Je was met geen stok naar buiten te krijgen, al zou het mogen. Dan zouden we dit hele voorjaarsfeest hebben moeten missen.
Want al is de stemming wat bedrukt, feest blijft het. Ik begeef me op glad ijs - altijd gevaarlijk in dit seizoen - maar toch: als natuurliefhebber heb ik nog nooit zó’n vrolijke crisis meegemaakt. Zonder ook maar iets af te willen doen aan het grote leed dat rondwaart, weet ik: ik ben de enige niet, ik hoor het om me heen.
Van de week, tijdens mijn rondje hardlopen over het strand, zag ik de eerste visdiefjes kraaien van plezier. Het strand is weer voor hun. De tjiftjaf is terug, ik hoor de blijde verbazing in zijn stem: wat de fok is hier gebeurd? Zelfs de hoofdluis leeft op in mijn coronakapsel.
Goed, de meeuwen, ratten en stadsduiven staan voor een gesloten Broodje van Kootje en Piet Patat. Gelukkig bakken de honden nog volop verse bolussen; de kraaien en kauwtjes lusten er wel poep van.
Maar verder: Wat. Een. Zegen! Geen auto’s op de weg! De enige ochtendspits waar ik nog in sta, is een colonne van mede-hardlopers. Ze stinken soms wat, maar hun uitstoot is nihil. Samen happen we naar schone lucht waarin geen vliegtuig meer valt te spotten. Geen Formule I, geen Paasvuren!
Straks, als alles over is, zal de wereld anders zijn, zie ik idealisten al dromen over ‘Het Nieuwe Normaal’. In ‘Het Nieuwe Normaal’ wordt thuiswerken de norm, dus van files en uitlaatgassen zijn we straks af. Vliegvakanties worden iets van vroeger, of voor de allerrijksten. Als je de profeten mag geloven, stoppen we in ‘Het Nieuwe Normaal’ met het ziekmakende gezeul met dieren voor de handel of bio-industrie – alsof dat ooit normaal is geweest. Dit zijn dagen om te geloven in de verrijzenis van een Nieuwe Mens. Ik droom mee, maar voorlopig geloof ik meer in de verrijzenis van de natuur.
Die zie ik vanuit mijn huiskamerraam, levensecht op HD-kwaliteit. Binnen een paar weken hebben planten en dieren de langzaam instortende stad overgenomen. Er lopen al reeën door mijn stad, Den Haag. Straks groeien de bomen door het dak van de Bijenkorf en cirkelen lepelaars boven de Hofvijver.
Op sociale media gaan beelden rond van wilde ‘coronadieren’ die zich ineens op de gekste plekken vertonen. Een betoverend beeld: een krokodil kuierde door de lege straten in South Carolina. Een coyote op stap door San Francisco. Een poema sloop nog wat onwennig door de Chileense hoofdstad Santiago. Er dwalen hele zwijnenfamilies door de straten van Bergamo in Italië. Gaat u straks in de tuin Paaseieren zoeken? Goeie kans dat er een struisvogelei tussen de tulpen ligt.
Of het allemaal waar is, weet ik niet. In ‘Het nieuwe normaal’ heerst een virus onder vreemde vogels die met Knip, Plak en Photoshop een werkelijkheid bij elkaar klutsen. Maar mijn eigen ogen bedriegen niet. Ik heb de Fenolijn nog even niet gebeld, maar bij dezen:
Het is zo stil buiten, dat toen ik mijn raam opende, ik in de verte de besmette New Yorkse Corona-tijger kon horen roggelen. In mijn dakgoot zat een zeearend, loerend op de koi-karpers in de vijver van mijn buren.
Gistermorgen zag ik een gnoe, met zijn hoeven nét over het slootje aan de overkant. Er kroop een varaan door de begonia’s; in m’n tuinstoel lag – echt waar - een bruine beer te knorren.
De les: die anderhalve meter is zo’n slecht idee nog niet.
Vanmorgen zong de verzamelde beestenboel mij toe aan de rand van mijn balkon. Het Coronakoor, met een aria uit een Passie waarvan ik eindelijk de tekst eens kon verstaan. ‘Mensen’, galmde het, ‘Wat wordt het prachtig buiten. Zolang jullie maar binnen blijven.’
Het klonk al best normaal.