Als je in Nederland een hertachtige voorbij ziet flitsen, is de kans groot dat het een ree, damhert of edelhert is. Maar voor je goed hebt kunnen kijken naar een eventueel gewei schiet het dier al weer weg en zie je nog net z’n achterwerk de bosjes in verdwijnen.
Dat is het moment waarop je goed moet opletten, want de staart en kleur van de kont verklappen welke soort het is. Ook handig voor als je een jong of vrouwtjeshert tegenkomt. We helpen je de hertachtigen uit elkaar te houden met de volgende tips:
1. Spiegel van een ree (Capreolus capreolus)
Een ree is zo groot als een geit (tussen de 95 en 140 cm) maar dan slanker en staat hoger op de poten. Je herkent een wegrennend ree meteen aan z’n
witte achterwerk
. De spiegel, zoals deze witte vlek wordt genoemd, is bij een ree zeer opvallend doordat de
staart ontbreekt
. 's Winters steekt bij het vrouwtje een bosje wit/gele haren tussen de achterpoten naar achteren. Dit lijkt wel op een staart, maar is het niet. Bij mannetjes is de spiegel 's zomers iets onduidelijker.
Alleen het mannetje heeft een
klein gewei
, met
drie tot zes vertakkingen
. Het gewei groeit in de winter en is dan nog bedekt met een fluwele basthuid. Tussen maart en juni wordt deze basthuid van het gewei af geschuurd. Een gewei wordt maximaal 25 centimeter lang en valt in de herfst weer af. Van de eens zo imponeerde kop blijft dan niet veel over. De verkleuring rondom de neus lijkt een beetje op een
zwarte snor.
Een
reekalf
heeft
rijen witte vlekken
op z’n vacht die na vier maanden verdwijnen. Als ze klein zijn is de
zwarte snor
nog opvallender. Jonge kalveren worden zo'n zes tot tien keer per dag gezoogd voor enkele minuten, oudere kalveren twee tot drie keer per dag. De rest van de tijd zijn de kalveren alleen en liggen ze ergens verdekt op de grond.
Het
grootste
zoogdier van Nederland is het edelhert, de lengte ligt tussen de 1,5 en 2 meter. De mannetjes (herten) zijn groter dan de vrouwtjes (hinden). De buik van het edelhert is wit. De spiegel heeft lange haren en is wit tot roomkleurig. Er hangt een
staartje over de spiegel
. In zomer en winter komen de mannetjes bijeen in een roedel. De hinden en onvolwassen dieren van beide geslachten vormen aparte roedels.
Het mannetjeshert heeft een
indrukwekkend gewei
. Als het dier een jaar oud is, begint de groei van het
spiesgewei
. Elk jaar wordt het gewei groter en zwaarder met meer vertakkingen (maximaal 13). In de nawinter wordt het gewei afgeworpen, waarna meteen de groei van een nieuw gewei begint. In augustus schuren de mannetjes de basthuid weg.
De eerste twee weken laat de moeder haar
kalf
vaak alleen en komt enkel terug om het jong te laten zogen. Gedurende deze tijd drukt het jong zich tegen de grond, verscholen in hoog gras of tussen het struikgewas. De eerste twee maanden heeft een kalf heeft
witte vlekken
op zijn vacht die daarna verdwijnen. Meestal verdwijnen de vlekken maar
sommige edelherten zijn zelfs nog gevlekt als ze volwassen zijn.
Het damhert zit qua formaat tussen ree en edelhert in. De
kastanjebruine vacht is bedekt met witte vlekjes
, maar die zijn in de winter minder opvallend. Binnen een roedel zijn veel kleurvarianten van effen zwart tot wit. Bij alle dieren loopt een
donkere kontstreep
over het laatste gedeelte van de rug tot de staart. De spiegel is vaak
wit en zwart omrand
en zijn
staart is opvallend lang
.
Heel kenmerkend is het
schoffelgewei
van de mannetjes. Aan de punten is het gewei
samengegroeid tot platen
. Het gewei begint spiesvormig en na drie jaar ontwikkelen zich zijtakken en wordt het gewei handvormig. Elke jaar wordt in april of mei het gewei afgeworpen waarna het meteen weer aangroeit. De fluwelen basthuid wordt in augustus of september afgeschuurd en dan komt het bekende hoornige schoffelgewei bloot te liggen.
Damherten met verschillende geweien - Fotograaf (van links naar rechts): wennikon - djtepas - chrisfotos
Een
damhertenkalf
heeft hetzelfde kleurenpatroon als z’n ouders:
bruin en onregelmatig gevlekt
. Het dier houdt zich schuil in de vegetatie maar kan z’n moeder ook volgen. Na twaalf weken volgt een kalfje al grazend z’n moeder en mag zo nu en dan nog zogen.
In de koloniale tijden hebben met name de Engelsen veel hertachtigen ingevoerd, zoals de
Chinese muntjak
(
Muntiacus reevesi
). Sinds eind 20e eeuw wordt de muntjak ook in Nederland gezien. Een opmerkelijk detail van deze wat kleine en gedrongen hertachtigen is de verlengde traanbuis vanaf het oog naar beneden. De muntjak wrijft geurend traanvocht aan takjes om zo z’n territorium te markeren. Het dier wordt gezien als ongewenste exoot.
Het
sikahert
(
Cervus nippon
) werd tot nu toe twee keer in Nederland waargenomen. In beide gevallen ging het om een ontsnapt dier dat meteen is terug gezet. Het sikahert is een fors hert, dat sterk lijkt sterk op het edelhert, maar wat gedrongener is. De staart heeft, in tegenstelling tot die van het edelhert, vaak een zwarte streep. In de zomer hebben hindes lichte vlekken.