Als het buiten kouder wordt, kan het in onze huizen drukker worden. Kleine zoogdieren, zoals muizen, zoeken de warmte van onze huizen op. Maar ook bepaalde vliegen, zoals de klustervlieg, zoeken bij dalende temperaturen een warme droge plek.
Overwinterende vliegen
De klustervlieg dankt zijn naam het feit dat ze met een groot aantal soortgenoten klusteren in grote groepen. In het najaar, wanneer de temperatuur begint te dalen, zoeken ze beschutting in hoeken en gaten in huizen en andere gebouwen. Meestal zijn dit hoge gebouwen zoals flats of kerktorens. Naast de klustervlieg hebben ook de grasvlieg en de herfstvlieg de gewoonte om massaal in gebouwen te overwinteren. De vliegen gaan in een ruststand om te teren op hun vetreserves om de winter door te komen. Ze gaan simpelweg op de grond liggen, soms zelfs op de rug en vliegen niet of nauwelijks rond.
Duizenden overwinterende klustervliegen in een kerktoren. Foto: Jesper Buursink
Determinatie
De drie overwinterende vliegensoorten vertonen bepaalde overeenkomsten met de ‘gewone’ kamervlieg, maar verschillen vooral qua uiterlijk en lengte. De klustervlieg lijkt op een sterk uitgegroeide kamervlieg met goudkleurige haren op de borst. Met een lengte van ongeveer acht millimeter is de klustervlieg relatief groot. De herfstvlieg (6 tot 7 mm) en met name de grasvlieg (3 mm) zijn kleiner. De vliegen verschillen onderling in leefwijze, maar ontwikkelen zich wel allemaal buiten, bijvoorbeeld in weilanden, graslanden, e.d.