Doodgravers zijn bijzonder zorgzame ouders. De meeste insecten kijken nauwelijks om naar hun jongen, maar doodgraver-paartjes begraven speciaal karkassen van kleine zoogdieren voor hun larven. Om een goede broedplek te vinden, verplaatsen de doodgravers het karkas soms wel een paar meter.
Voedsel
Er zijn acht soorten doodgravers bekend voor Nederland. De meest voorkomende zijn de gewone doodgraver, de krompootdoodgraver en de zware doodgraver. Doodgravers zijn kevers die zich vooral voeden met vliegenmaden op aas. Hun jongen voeden ze met kleine dode dieren, zoals een vogel of een muis. Met hun antennes kunnen ze van grote afstand dode dieren ruiken.
Verslepen
Het liefste laat de doodgraver een geschikt karkas meteen in de grond zakken door de aarde eronder weg te graven. Als de grond te hard is, moeten ze het karkas enkele meters verslepen. Het karkas is veel groter dan zijzelf, maar door eronder te kruipen kunnen ze het kadaver iets optillen. Terwijl ze op hun rug liggen, duwen ze met hun pootjes het karkas over zichzelf heen. Een bijzonder gezicht, omdat het lijkt alsof het dode dier zelf weer beweegt.
Afgelopen week stuurden Henny de Bruin en Mirda Leidekker filmpjes in van spitsmuizen die verplaatst worden door gewone doodgravers, bekijk de filmpjes hieronder:
Begraven
Tijdens het begraven geven de doodgravers het karkas een steeds rondere vorm door er voortdurend aan alle kanten tegenaan te drukken. Als het karkas iets is weggezakt, maken de doodgravers een schuine gang waar ze het kadaver in duwen. De gang wordt steeds dieper, en het kadaver vervormt steeds meer tot een bolletje. Aan het einde van de gang graaft het vrouwtje de broedkamer uit.
Eten voor de larven
Pas als het kadaver onder de grond is, paren de doodgraver. Daarna laat het mannetje het vrouwtje alleen. Zij legt haar eitjes niet in het dode dier, maar in kleine holtes in de grond. De gewone doodgraver legt haar eitjes in een zijgang van de broedkamer. Tot de eitjes uitkomen, voedt het vrouwtje zich met het dode dier. Ze zit aan de bovenkant van het dode dier en braakt verteringssappen. Deze sappen lossen een deel van het karkas op zodat er een brij ontstaat.
Na ongeveer vijf dagen komen de larven uit het ei. Het vrouwtje lokt de larven naar zich toe. In de eerste uren krijgen de larven de voedselbrij in druppels aangeboden. Als ze iets groter zijn, eten ze ook zelfstandig van het karkas. Kort na elke vervelling moeten de larven weer door het vrouwtje worden gevoerd. Na een week gaan de larven zich verpoppen tot volwassen kevers, en zit de taak van deze zorgzame moeder erop.