Ook het vinden van diersporen kent zijn seizoenen. Zo kunnen we in de winter vaak nootjes in boombasten vinden, van vogels die zo een voorraad aanleggen. Of uitwerpselen van otters, die juist in de winter hun foerageergebied markeren.
Communicatie
Otters gebruiken hun uitwerpselen ter markering van het territorium en voor de communicatie met soortgenoten. Deze uitwerpselen worden spraints genoemd. Ze bevatten de vaste overblijfselen van hun prooi zoals visschubben, graten of kapot gekauwde schalen van kreeftachtigen. Soms bestaan ze ook alleen uit een zwart dik slijm. Die worden dan ook wel ‘jelly’s’ genoemd. Soms wordt een geelachtige substantie gedeponeerd wat ottergeil wordt genoemd. Spraints hebben een niet onaangename zoete visgeur. Het doet sommigen denken aan levertraan. De geur blijft heel lang hangen en kan na maanden nog geroken worden, vooral wanneer de spraint op een beschutte locatie lag.
Beste plekken
De markeringen liggen op opvallende locaties. Otters lijken niet graag onder bruggen door te zwemmen. Ze gaan uit het water en gebruiken een helling of loopplank om onder de brug door te komen. Dit is een goede plek om te zoeken naar spraints. Ook andere opvallende locaties zoals strekdammen, markante bomen of aanlegsteigers zijn veel gebruikte locaties.