Gepensioneerd NS-conducteur en gepassioneerd vogelaar Hans Donkers uit Roosendaal heeft een bijzonder specialisme: hij kan aan de opperarmbeentjes in braakballen en andere prooiresten van roofvogels en uilen zien welke vogel is opgegeten. "Voor mij wordt een braakbal een soort plaatje van het landschap."
"Een braakbal is een soort plaatje van het landschap"
Toen Donkers zich na zijn pensioen op het onderzoek van braakballen van uilen en plooiresten van roofvogels stortte, kwam hij er al snel achter dat er veel meer in zat dan de bekende muizenschedeltjes. "Die kunnen veel mensen wel op naam brengen", wist hij. "Maar de opperarmbeentjes van vogels, daar bleek heel weinig van bekend. Toen ben ik zelf maar begonnen met het aanleggen van een referentiecollectie en het onderzoeken van de verschillende soorten vogels."
Een opperarmbeen of 'humerus', zoals Donkers het botje graag officieel noemt, heeft aan de kant van de schouder een grote, brede kop. Daar zit de vliegspier aan vast. "Aan de vorm van de humeruskop kan je dan ook zien wat voor vlieger de vogel is", legt Donkers uit. "Een snelle, wendbare vogel heeft een dikkere vliegspier en dus een grotere kop." Een langeafstandsvlieger heeft net als een marathonloper dunnere spierbundels en dus ook niet zo'n brede kop op het botje.
Inmiddels heeft Donkers een dikke 700 botjes verzameld, verdeeld over zo'n 80 verschillende soorten vogels. "Als mensen nog opperarmbeentjes van vogels hebben – de rest van de vogel mogen ze houden – dan houd ik mij daar van harte voor aanbevolen. Ik ben één van de weinige mensen die je blij kan maken met een dooie mus."
Meer over:
prooiMaandag, woensdag en vrijdag versturen wij je alle informatie uit de radio en tv-uitzending en het laatste internetnieuws.