Een dier dat we zelf niet zo vaak te zien krijgen, maar waarvan we z'n werk regelmatig in tuinen, parken en weilanden tegenkomen, is de mol (
Talpa europaea
). Dit voornamelijk ondergronds levende zoogdier graaft gangen en werkt de vrijgekomen aarde omhoog: zo ontstaan de molshopen. Voor het graven van die gangen is de mol (lengte ongeveer 20 cm) uitgerust met brede voorpoten met lange nagels en naar buiten gerichte 'handpalmen'. Mollen zijn snelle gravers. Een niet al te diepe gang wordt met een snelheid van tussen de 12 en 15 meter per uur gegraven. De aarde wordt door de poten langszij naar achteren weggewerkt en vervolgens naar buiten geduwd.
De mol ziet er wel aandoenlijk uit, maar het dier is niet lekker "aaibaar". Dat komt omdat de haren niet in één richting zijn ingeplant (zoals bijvoorbeeld wel bij het aaibaarste huisdier, de poes). Die inplant van de haren is nodig omdat de mol ook achterwaarts door de gangen moet kunnen kruipen. Verdere uiterlijke kenmerken: het lijkt alsof het dier geen nek heeft (omdat mollen zulke gespierde schouders hebben) en de spitse snuit die bijna op een slurf lijkt.
Mollengangen
De gangen die de mol graaft liggen volgens dr. Jaap Haeck, de enige Nederlander die ooit op dit zwartharige dier is afgestudeerd, niet zo diep. "Als een mol vlak onder het oppervlak heeft gegraven, kun je door de omgewoelde aarde precies zien hoe die gang loopt. Dat noemen we een mollenrit." .
"Een gemiddelde diepte van zo'n 20 centimeter is normaal. Maar 's winters, als het vriest, graaft de mol dieper. Dat doet-ie trouwens 's zomers, als het heel droog is, ook. Want dan zitten de regenwormen dieper". Die wormen zijn het belangrijkste op het mollenmenu. Verder staan daar larven van insecten op, spinnen, slakken en een enkele keer jonge muizen. Het gangenstelsel van de mol fungeert als val voor wormen en larven. Ze vallen door het plafond naar beneden en worden door de mol op z'n voedselronde verschalkt. In het voor- en najaar legt de mol voorraden aan van regenwormen. Jaap Haeck: "De mol maakt een beet vlak achter de kop van de regenworm. De worm blijft leven, maar raakt door die mollenbeet verlamd, zodat hij niet weg kan kruipen. Zo'n voedselvoorraad kan oplopen tot wel 800 regenwormen."
Mollen maken drie verschillende soorten gangen: bronstgangen, oppervlakkige gangen (of mollenritten) en jachtgangen. De eerste twee soorten liggen vrij ondiep in de bodem.
De bronstgangen liggen aan de oppervlakte, het zijn meer sleuven met aan beide zijden de uitgegraven grond. De dieren maken dit soort gangen niet alleen in de voortplantingstijd, maar ook in andere periodes als ze erg opgewonden zijn.
Oppervlakkige gangen liggen ietsje dieper, maar zijn altijd nog wel van bovenaf zichtbaar omdat de aarde boven deze gangen iets opgebold is.
De jachtgangen zijn de belangrijkste gangen, die ongeveer horizontaal in de bodem liggen. Hierin maken de dieren ook hun ronde nest dat wordt gestoffeerd met hooi en bladeren.
Als een mol naar buiten komt dan doet hij dit altijd via een schuin oplopende gang die in een molshoop uitkomt. Toch zie je daar bijna nooit een gat in, want zodra het dier weer naar binnen gaat maakt hij de opening dicht.
De mol komt in Europa bijna overal in grote aantallen voor, van de Middellandse Zee tot in Scandinavië. Alleen niet in de centra van de steden en ook niet op de Waddeneilanden. Een verspreidingskaart van het dier in Nederland ziet er saai uit: in bijna alle zogenaamde "kilometerblokken" staat wel een stip. De "bemollingsdichtheid" van Nederland varieert sterk, afhankelijk van bodemsoort, voedselaanbod en grondwaterstand. In een open landschap met een humusrijke bodem komen 8 tot 16 dieren per hectare voor, terwijl op droge zandgrond gemiddeld maar 1 mol per hectare leeft. De territoria daar zijn veel groter. Toen de IJsselmeerpolders werden aangelegd is nauwkeurig bijgehouden hoe lang de mollen erover deden om het nieuwe land te koloniseren. De dijken van Zuidelijk Flevoland waren in 1967 nog maar net gesloten of de dieren werden al gesignaleerd op de polderdijk tussen Nijkerk en Spakenburg. Daarna trok de mol elk jaar circa 2,5 kilometer verder Flevoland binnen.
Mollenbont
Nadat er vroeger veel op mollen is gejaagd vanwege het bont, is de mol begin deze eeuw een beschermde diersoort geworden. Tegenwoordig vinden boeren en tuinbezitters ze vaak hinderlijk en vervolgen ze. Maar dat heeft bijna geen effect. Als de bodem voedselrijk is, is de kans groot dat andere mollen binnen een jaar het oude territorium weer innemen.
Territoria
"Elke mol heeft z'n eigen territorium. Komt daar een andere mol in, dan vechten ze elkaar de tent uit", zegt mollendoctor Jaap Haeck. "Behalve in februari en maart, want dan begint de paartijd van de mol. Het mannetje verlaat z'n territorium en gaat op zoek naar vrouwtjes. Ze maken dan speciale gangen die de verschillende gebieden met elkaar verbinden, de 'liefdestunnels'. Dan vindt de paring plaats. Het vrouwtje is zo'n week of vier drachtig. Dan worden er 3 of 4 jongen geboren, van die kleine, roze biggetjes van een paar centimeter groot." Na acht of negen weken vindt de moedermol dat de jongen het maar zelf moeten uitzoeken en worden ze het gangenstelsel uitgezet. De jongen gaan dan op zoek naar een eigen territorium. Dat is het moment (meestal in juni of juli) dat de jonge mollen zich boven de grond vertonen en vaak ten prooi vallen aan reigers, uilen of voortrazend autoverkeer.
Bronnen
De informatie voor dit verhaal komt uit een interview in Vroege Vogels en uit het onvolprezen standaardwerk Zoogdieren Van West-Europa. Ruim 400 pagina's dik, gebonden en voorzien van meer dan 350 gedetailleerde tekeningen en 16 kleurenplaten. Het boek is uitgegeven door de KNNV en het kost € 29,95. Te bestellen bij de boekhandel (ISBN 90-5011-077-0) of rechtstreeks bij KNNV-uitgeverij.