Het is de hartenwens van elke bioloog om tenminste eenmaal in zijn leven een nieuwe soort te ontdekken. Een soort die je kan beschrijven in een ingewikkeld wetenschappelijk artikel en die je kan vernoemen naar je moeder, je geliefde, of naar een aanbeden beroemdheid. Tien jaar geleden dacht ik dat mijn tijd gekomen was. Ik bevond mij op één van de meest natuur-onvriendelijke plekken op aarde. Een plek waar, zo vermoedde ik, geen enkele collega-bioloog eerder onderzoek had gedaan. Namelijk de urinoirs van het goorste Tsjechische bierhuis waar ik ooit binnen ben geweest. De kroeg was door de continu doorrokende stamgasten volledig zuurstofloos geworden. De WC bestond uit een langgerekte pisgoot waar generaties bierdrinkers de muur met hun urine hadden doorweekt. Het was hier dat ik, schouder aan schouder staand tussen twee bebaarde Tsjechen, een eigenaardig wezen ontdekte. Een klein, dik, zwart vlindertje. Hij zat op de muur recht voor mijn gezicht en vormde daar een elegant driehoekje met een doorsnede van een halve centimeter. Toen ik hem aan probeerde te raken vloog hij op het laatste moment op, met een lodderige, beschonken vlucht, en koerste schuin omlaag naar de broekspijp van mijn buurman. Buurman ritste zijn gulp dicht en liep terug naar de gelagkamer, het vlindertje daarbij transporterend naar een nieuw biotoop. Ik besloot ter plekke om het vlindertje naar Midas Dekkers te vernoemen, gezien hun beider liefde voor sloten bier en kroegen waar de tijd stilstaat. Thuisgekomen wachtte mij een teleurstelling. Ik kreeg een gloednieuw artikel van de bioloog Louis Boumans onder ogen. Met een foto erbij van mijn nieuwe soort. Die dus helemaal geen nieuwe soort was. En ook geen vlindertje. Het was een motmug. Ook wel rioolmot genoemd, of aalputmotje. Eén van de ruim 2800 soorten motmuggen die tot nu toe wereldwijd beschreven zijn. En de enige met een Nederlandse naam: de WC-motmug, wetenschappelijke naam Clogmia. Louis beschreef de eerste vondst in Nederland. Dat was in 2008 op zijn eigen Universiteit van Amsterdam, uiteraard in de herentoiletten. Mijn vage hoop dat ik dan tenminste de eerste Tsjechische waarneming kon melden vervloog toen ik ontdekte dat in dat land met zijn duizenden bierspelonken al 172 soorten motmuggen waren aangetroffen. De WC-motmug is een wonderbaarlijk beest. Het is van oorsprong een tropische soort, die zich in de vorige eeuw razendsnel over vrijwel de hele wereld heeft verspreid. Een enorme prestatie voor een diertje dat moeite heeft met vliegen en alleen hele korte afstanden aflegt. Blijkbaar kom je een heel eind door je vast te klemmen aan mensen, iets dat sommige virussen de laatste tijd ook hebben ontdekt. Over het leven van de motmug is nauwelijks iets bekend. We weten dat ze van viezigheid houden, dat ze hun eieren leggen in afval, slijm, in verontreinigd stilstaand water. Dus: in overlopen van gootstenen, verstopte afvoerputjes, toiletten en pisgoten, in composthopen, afvalcontainers, en in bepaalde lichaamsopeningen van dieren en mensen. Hun larven eten bacteriën en schimmels, verpoppen zich, waarna uit de pop een mugje komt dat weer bacteriën en schimmels eet. Na 9 uur zijn die motmuggen al geslachtsrijp. Ze schijnen voor de copulatie een kort baltsritueel te vertonen, maar daarvan vond ik nergens een beschrijving. En daarmee heb ik weer een doel in het leven! Bij de volgende lockdown gooi ik alle schoonmaakmiddelen weg en maak ik van mijn toilet een natuurreservaat voor de Motmug. Zodra mijn doelsoort is gearriveerd pak ik mijn fototoestel en aantekeningenblok, en ik kom pas van de pot af als ik een volledige beschrijving heb van het baltsritueel van Clogmia albipunctata. U hoort nog van mij! Remco Daalder