Waar je bang voor bent, zeggen ze, dat moet je juist doen. Niet zozeer om jezelf te bewijzen, maar om je angst niet te veel macht te geven. Voor je het weet word je namelijk geregeerd door Koning ansgthaas en zijn wezelkabinet. Dus heb ik deze zomer mijn vrees voor natuurwater overwonnen en heb een sprong in het diepe gemaakt.
Ik ben een slechte zwemmer. Mijn diploma haalde ik pas op mijn negende in een natuurzwembad. Het zat vol snoeken en baarzen. Iedere beweging die ik tijdens mijn zwemles maakte werd onder water geregistreerd door een bek vol tanden. Ik huiverde voor ik erin ging en haalde opgelucht adem als ik het zwembad via het glibberige algentrappetje weer mocht verlaten.
Toch trekt natuurwater me aan en daarom besloot ik deze zomer die hele kleinmoedige ministerraad die al jaren de dienst had uitgemaakt in datzelfde water te verzuipen. Op een mooie dag stortte ik me op goed geluk in de grijze golven van het IJsselmeer.
Maar wat was dat? Een visser in het riet? Wat viel hier te vissen, dan? Toch niet op snoeken? En even later, toen het dieper werd en ik niet meer kon staan, verzon ik een onzichtbare hand die me in één ruk naar de modderige bodem trok. Ha! Daar waren mijn ministers van moord en brand weer.
Wij hoorden van een meerval in Limburg, gingen ze verder, en die meerval was zo groot dat hij zwemmende honden als tussendoortje at… Kijk naar de wolken, bracht ik ertegenin, en zie hoe daar een aalschover als een zwarte drone over het water scheert.
Inmiddels is mijn euforie niet meer het grootst wanneer ik heelhuids aan land ben gestapt, maar juist middenop het water. Want daar ben je eend tussen de eenden, fuut tussen de futen. Ik schrik niet meer wanneer ik een sliert wier tegen mijn benen voel. Ik ben niet meer bang voor handen en tanden. Mijn ministers van angst en beven zitten klem in een fuik, en ik zwem bevrijd rond en zie de hoge wereld vanaf het wateroppervlak.
Zo ontdekte ik al gauw dat je na de eerste slagen, schoolslag natuurlijk, ver weg raakt van de mensen, van de dingen die moeten. En dan hoor je in de verte iets fluiten, iets hemels dat je nog nooit op die manier hebt beleefd. En dan draai je je midden op het water op je rug en zie je tegen een donkere wolkenlucht een troep zwanen naderen. Hun vleugels suizen in duizelingwekkende vaart over je heen terwijl ze hun koppen even kantelen, om met één oog te kunnen zien welk wezen zich daar onder hen bevindt.
Mijn tochtjes werden naarmate de temperatuur daalde steeds korter. Naar je navel ademen las ik ergens op internet, toen de herfst aanbrak. Onderga de kou als je het water instapt. Vecht er niet tegen, maar laat hem je omringen. En zo gleed ik oktober in onder veelkleurige luchten. Het water sloot zich als een steeds ijziger laken om mijn schouders. Dit kon niet veel langer duren. Tot de wintertijd, dacht ik, volhouden tot de wintertijd.
Afgelopen week nam ik mijn laatste duik. Er dreven duizenden meerkoetjes midden op het water. Honderd kilo drop uitgespreid over een grijsblauwevloer. Ik was al even onderweg toen er onverwacht een onweersbui losbarstte. De regen kletterde zo hard op het meer dat ik geschrokken stilhield. Schuin achter mij zag ik hoe ontelbare pootjes over het water heen liepen. Duizenden vleugels wapperden als wilde zeiltjes in de lucht. Alle meerkoeten kwamen mijn richting op en ik werd omringd door een overweldigend geruis. Als tropische regen in herfstige mist. Maar het was geen regen. Het was een applaus van pootjes. Tot volgend jaar, zeiden ze, tot in de zomertijd. En heel even was het of ik meerkoet onder de meerkoeten was geweest, zwaan onder de zwanen, en ja, vast en zeker ook snoek onder de snoeken.