Na de dood van mijn hond, alweer acht jaar geleden, googelde ik op zielige honden. Al wist ik zeker dat ik nooit meer een hond wilde. Ik kwam uit bij asielen door het hele land. De honden die ik aanklikte bleken inderdaad zielig te zijn, hun baasje was overleden, of ze waren wegens allergieën van kinderen aan de kant gezet.
Geen van de honden waarvoor ik belde kon traplopen, wat bij mij toch een vereiste was. Ik googelde verder en op enig moment plopte er een zielig hondje op dat ik móést en zou redden. Traplopen of niet, dit diertje zou ik desnoods viermaal daags in mijn armen van boven naar beneden dragen en terug. Ik was verliefd geworden op een plaatje. Ik stuurde een mail. Het hondje bleek in Spanje te wonen. Al woonde het in Kalmukkië ik moest en zou het redden. Het kwam uiteindelijk per vliegtuig naar me toe. Wat natuurlijk vreemd is, maar bij programma’s als All you need is love worden geliefden ook binnengevlogen en daar kijkt niemand raar van op.
Ik ben nog steeds verliefd op Toffie en ook alweer lange tijd op zijn vriendje Ravi die een jaar later uit hetzelfde asiel werd overgevlogen. Het waren rasechte straathondjes, geschopt en geslagen maar niet gebroken, zoals dat heet. Op welke dag ze geboren zijn weet niemand, maar ik denk dat het maandagochtend modelletjes zijn, al kunnen ze traplopen als de beste. En dit brengt mij bij het volgende. Bij het fenomeen straathond, en dat dit in ons gemodelleerde land al lange tijd niet meer bestaat. Of toch?
Er is vorige week een vos gevonden in Amsterdam, midden in de Jordaan. Op de site van de NOS stond een foto van een klusser die boven op een rekeltje zat. Ik kreeg er veel berichtjes over van mensen die het ook op het nieuws hadden gezien. En telkens moest ik vertellen dat er iedere week wel vossen door Amsterdam liepen. Dat vinden wij bij de Dierenambulance niets bijzonders meer.
Vossen zijn de nieuwe straathonden. Vorig jaar moesten we er een vangen in een winkel. Die rekel was bij de opticien naar binnengewandeld. En ik werd ook eens naar en terrasje gestuurd waar een vos tussen de tafeltjes in de tijd dat er nog terrasjes bestonden. En net na de jaarwisseling liep er een op de trappen van het Centraal Station. En tijdens mijn avonddienst deze week waren het er zelfs twee, midden op het spoor.
Ze komen uit de velden ten westen van de stad en zoeken een nieuw territorium. Gaandeweg belanden ze op de Munt of het Haarlemmerplein. Als ze geluk hebben vinden ze een stukje groen, zoals het Westerpark waar de eendjes tam zijn en de jagers ver weg. Het is een hele klus om vosjes te domesticeren. Experimenten zijn jammerlijk mislukt. Deze nieuwe straathondjes kunnen we dus maar beter laten lopen. Wat wild is, moet wild blijven. Laatst zat ik met een van mijn maandagmorgenmodelletjes bij de universiteitskliniek voor dieren in Utrecht in de wachtkamer. Even verderop zat een vrouw met een blauw dekentje in haar armen waaruit enorme oren staken. Het was geen konijn, want er zat een rood riempje om de hals van het dier. Toen ze opstond zag ik dat het een fennek was. Een fennek is een vos. Een woestijnvos die in de Sahara woont. Deze vrouw had er een aangeschaft als huisdier. Dat schijnt te mogen. Fenneks zijn schuw, leven ’s nachts, kunnen op de kattenbak en verder moeten ze in een stevig hok worden gehouden om ontsnapping te voorkomen. Willen we dit? Dat straks onze wilde straatschoffies worden gevangen om te verdwijnen in een hok, omdat ze los in huis niet houdbaar zijn?
Sinds die ochtend heb ik nog maar één flinke wens. Dat ook de wolven op de Veluwe de stad weten te vinden. Straathond 3.0. En dat die ons leert dat niet alles wat aaibaar lijkt ook aaibaar is. Behalve als je bereid bent duizenden jaren te wachten tot je van je wolf weer een labradoodle hebt kunnen maken.