We reden die dag op de Twee, Reggie en ik. De Twee is de ambulance die op instorten staat, en Reggie is een van de weinigen die er nog beweging in kan krijgen. Hij is al vijfentwintig jaar chauffeur bij de Dierenambulance. Hij kent alle kieren en naden van de stad. Waar een dier zich ook maar kan verschuilen, Reggie weet het te vinden. Hij heeft bovendien alles al in handen gehad. Slangen, vossen, oehoes. Je kunt het zo gek niet bedenken, of Reggie heeft het meegemaakt. Na al die jaren staat hij nog maar zelden voor een raadsel.
We waren onderweg naar de Spaarndammerbuurt waar de politie vijf honden had bevrijd uit een auto die al uren in de zon stond geparkeerd.
Toen we ter plaatse kwamen zei de politieman dat die honden er bijna waren geweest. ‘En de eigenaar?’ vroeg Reggie. ‘Voortvluchtig,’ zei de politieman. ‘En de auto?’ ‘Die is weggetakeld, omdat hij stond geregistreerd als gestolen.’
Ik nam de honden van de agent over en samen met Reggie zetten we ze in de ambulance. Ik meldde via de mobilofoon dat we met ritnummer 445 onderweg waren naar het asiel. Ik nam achterin bij de honden plaats. Ze waren vreselijk lief en ze zagen er goed verzorgd uit. De een had iets herderachtigs, de ander was een retrievermix, en de rest was op en top vuilnisbak.
Reggie riep door de opening in de tussenwand naar achteren dat ik de chiplezer eens langs die honden moest halen. Dat was een goed idee. Al snel verschenen er Franse codes op het scherm. We begonnen te speculeren. Wat kon er toch zijn gebeurd? Wie liet er vijf honden achter in een snikhete auto? Drugsdealers? Maar die namen geen honden mee. Toeristen? Die zaten niet in een gestolen auto. Hippies? Nee, want die hadden hun honden altijd bij zich. Reggie wist het niet. Voor het eerst sinds lange tijd wist hij het niet. We plukten die dag nog zeven pulletjes van de A10, we visten een gewonde zwerfkat uit de struiken. We brachten een kraai, een zwartkop, een halsbandparkiet en een houtduif naar vogelopvang De Toevlucht. En tussendoor puzzelden we verder: zouden het hondendieven zijn? Activisten? Was het wraak? Illegale handel? Iemand op de vlucht voor iets?
Tegen het einde van onze dienst kregen we bericht van de meldkamer dat we die vijf honden maar weer naar het politiebureau moesten brengen. Het baasje had zich gemeld, en de inbeslagname was per direct ongedaan gemaakt. Reggie was nu de weg helemaal kwijt.
Aangekomen bij het politiebureau zagen we twee tieners staan. Een meisje met knalrood haar, dun, een piercing door de neus, en een jongen: leren jasje, halflang haar, ziekelijk bleek in het gezicht. Bij het zien van de ambulance stormden ze de straat op. Ze riepen de honden bij hun naam die daarop naar buiten vlogen en mij meenamen achter zich aan. Ik raakte verstrikt tussen poten, armen en riemen. De politie keek hoofdschuddend toe.
‘Verliefd,’ hoorde ik hen tegen Reggie zeggen. ‘Hadden vannacht het raampje van pappa’s auto ingeslagen zodat het op diefstal zou lijken. Zijn hem toen gesmeerd, samen met alle honden, voor een romantisch dagje Amsterdam. Ze kwamen zonder brandstof te staan. Lieten de auto achter om een benzinepomp te zoeken. Raakten de weg kwijt. Wisten niet meer waar de auto stond. En intussen had pa de auto als gestolen opgegeven…’
‘Aha,’ onderbrak Reggie hen, die eindelijk begreep wat er was gebeurd. Ik had mijzelf onderhand weten te bevrijden uit de kluwen hijgende en opspringende honden. Hun lijnen zaten inmiddels volledig vastgedraaid rond de benen van hun baasjes die geen stap meer konden verzetten. Reggie spreidde zijn armen en opende langzaam zijn mond. Eerst leek hij iets tegen de hemel te willen zeggen, daarna tegen de daken van de huizen, om zich ten slotte te richten op de jongen die nog altijd aan zijn meisje vastgebonden zat. ‘Het is l’amour!’ zei Reggie. Waarbij hij het woordje l’amour liet weergalmen. Eindelijk verscheen er een lach op hun gezicht. En ik dacht dat het echt niet mogelijk was, maar na Reggies vonnis zag ik hoe de jongen en het meisje nóg iets dichter tegen elkaar aan gingen staan.