Omdat de zeldzame beekprik niet op eigen kracht ander leefgebied kan bereiken – het is een beroerde zwemmer - heeft Ravon duizend van deze wonderlijke beestjes overgezet van de Keersop naar de Reusel.
De beekprik (Lampetra planeri) komt uit de familie van de prikken, ook wel rondbekken, lampreien of negenogen genoemd. Een prik is een palingachtig beest; het is geen vis, want hij heeft geen skelet, geen graten, geen schubben en geen kaken. Wat hij wél heeft, is een ronde mondschijf (vandaar de naam rondbek) waarmee hij zich kan vastzuigen. De naam negenoog heeft de prik te danken aan de rij gaten bij z’n kop, zeven voor de ademhaling, eentje als oog en eentje als neusopening.
Er zijn in ons land drie soorten prikken: beekprikken (Lampetra planeri), rivierprikken (Lampetra fluviatilis) en zeeprikken (Petromyzon marinus). Beekprikken en rivierprikken onderscheiden zich door hun leefwijze: de beekprik blijft z’n hele leven op een klein stukje beek wonen en slobbert daar klein grut naar binnen, terwijl de rivierprik naar zee trekt en daar parasitair op kabeljauw leeft.
In Nederland komt de beekprik voor in enkele relatief natuurlijke beken met een goede waterkwaliteit in de provincies Gelderland, Overijssel, Noord-Brabant en Limburg. Alleen in de Barabantse Dommel en Keersop zit echt een grote, gezonde populatie.
Beekprikken paaien in februari-mei op grindrijke plaatsen met stromend water. De dieren maken een nestkuil door steentjes met hun zuigmond te verslepen. Het vrouwtje zuigt zich vast aan een van de stenen aan de rand van het nest. Een mannetje zuigt zich vervolgens vast aan haar kop en draait zijn lichaam strak om haar heen waardoor zij eitjes uitperst, die hij vervolgens bevrucht. Na deze wurgseks gaan de dieren dood.
Als de larven uit de eitjes zijn gekomen, kruipen ze in de modder, waar ze ongeveer zeven jaar blijven. Als de dieren volwassen zijn, planten ze zich voort en sterven.
Handje helpen
In de Dommel en de Keersop gaat het opmerkelijk goed met dit zeldzame beest. Volgens schattingen van
Ravon
zitten er tienduizenden. Maar van daar naar elders komen lukt die beesten niet: ten eerste zijn het beroerde zwemmers, en als ze zich zouden laten drijven, komen ze barrières tegen als stuwen.
Daarom heeft Ravon besloten de beekprik een handje te helpen en de beesten handmatig te verplaatsen naar de Reusel, een beekje dat 40 km zwemmen verderop ligt en waar de omstandigheden voor de beekprik ook ideaal zijn: helder stromend water, en zowel grind als modder op de bodem. Ravon hoopt hier binnen vijf jaar nestkuilen vol kronkelende, paaiende beekprikken te zien, ten teken dat de beekprik zich hier weer zelfstandig kan redden.