Bas Haring: Tuin opruimen
• 31-08-2007
• leestijd 3 minuten
Verleden week heb ik mijn tuin opgeruimd. Dat klinkt futiel: "het opruimen van de tuin". Je harkt wat bladeren; zet de tuinstoelen in de schuur; en gooit de hanging basket weg. Maar het opruimen van mijn tuin was toch een hele klus. Er lag een gigantische afvalberg – puin, plastic regenpijpen, vloerbedekking – en die berg moest naar de stort.
Ik was al een tijdje bezig en ik had best wel een boel weggegooid – met een aanhangwagen – toen ik bij de vloerbedekking kwam. Een heel groot, opgevouwen stuk. Ik gooide het in die aanhangwagen en opeens hoorde ik een zacht, geschrokken gepiep – uit die vloerbedekking komen.
Ik vouwde de vloerbedekking open en erin zat een nestje met twee kleine ratjes. Ik dacht tenminste dat het ratjes waren; later bleken het woelmuizen te zijn. Twee naakte kleine, piepende beestjes die waarschijnlijk op zoek waren naar hun moeder – in een aanhangwagen, op het punt afgevoerd te worden naar de stort. O o o wat voelde ik toch met die beestje mee. En met die moeder die straks in paniek op zoek zijn naar haar arme kleine schatjes.
Wat moest ik doen? Moest ik die arme kleintjes redden? Voor ze gaan zorgen? Hun moeder gaan zoeken? Moest ik de vloerbedekking terug leggen in de voortuin? Of moest ik ze ergens, hulpeloos, loslaten in het veld? Arme, arme, kleine naakte ratjes – of beter gezegd: woelmuisjes.
Een vriend van mij, die bioloog is, vond mijn medelijden pathetisch: "Iemand met gezond verstand moet toch weten dat de natuur één groot lijden is. Als je je iets zou aantrekken van het lijden van één zo'n muisje kun je wel bezig blijven. Er sterven tijdens het uitspreken van deze zin ontelbare hoeveelheden beestjes en daar kunnen we niets aan doen. Je moet je niet betrokken voelen bij één zo'n woelmuisje." Vond hij. "Waar je wel betrokken bij moet voelen is de gehele woelmuizensoort. Dat één zo muisje sterft – of een handje vol – a la, zo zit de natuur in elkaar. Maar wat echt erg is, is het verdwijnen van een hele soort. En soorten hebben het niet gemakkelijk hoor. De verscheidenheid aan soorten neemt af. De biodiversiteit is tanende. Daar zou je medelijden naartoe moeten gaan."
Ik heb hier lang over nagedacht – ik neem mijn vriend zeer serieus – maar ik geloof dat ik toch anders in elkaar zit. Ik voel wél medelijden met twee piepende muisjes, maar niet met een hele muizensoort. Wat is zo'n soort nou eigenlijk hè? De soort der woelmuizen – om maar even bij de woelmuizen te blijven – bestaat uit alle op dit moment levende woelmuizen; plus de woelmuizen die in het verleden leefden; plus de woelmuizen van de toekomst. Tezamen vormen ze de complete woelmuizensoort. En met die laatste twee: de reeds dode woelmuizen en de woelmuizen die nog niet bestaan kan ik geen medelijden hebben. Ik kan niet met hen mee lijden, omdat ze überhaupt niet kunnen lijden. De doden lijden niet, net zo min als zij die nog niet bestaan.
Ik voel medelijden met één muisje. Met twee muisjes. Met één- of tweemiljoen. Maar niet met de gehele soort. Want soorten lijden niet en muisjes wel. Zeker die muisjes bij mij in de aanhangwagen. Want ik heb ze, in de veronderstelling dat het ratten waren, naar de stort gebracht.