Hoe dat kan? Antwoorden hebben ze bij de studio van Warnier Posta.
Ruim veertienduizend. Zoveel handtekeningen werden er in 2016 verzameld voor de petitie Ik hoor je niet! – een oproep aan alle omroepen om bij het maken van programma’s nadrukkelijker rekening te houden met de verstaanbaarheid van het gesproken woord. Twee jaar later is het nog steeds een thema, petitie of niet. Onlangs nog, bij Mocromaffia – de nieuwe hitserie van Videoland. Niks dan lof, behalve dat ene puntje: wat zéggen ze toch? En dan bedoelt men echt niet de straattaal die er gesproken wordt, maar puur de geluidskwaliteit. Terugspoelen, nog een keer luisteren. Of doorkijken met dat knagende gevoel dat u vanaf nu achter de feiten aanloopt. Het is allebei bloedirritant.
Hoe dat kan? Antwoorden hebben ze bij de studio van Warnier Posta – het Mekka op geluidsgebied voor films en series, met een cv vol Nederlandse bioscoopproducties zoals Niemand in de stad, internationale projecten als The Lobster en vooral een keur aan series. Penoza, Feuten, Soof, Klem, Moeder, ik wil bij de revue en meer van zulke klinkende namen.
Sinds vorig jaar gebeurt dat in een gelikt gebouw, ergens in het Westelijk Havenbied – een nieuwe Amsterdamse stadswijk waar architecten gelijk krijgen. Daar huist Warnier Posta op een paar verdiepingen vol geïsoleerde kamertjes met mengpanelen, plus een complete bioscoopzaal. Bij de trap hangen A4-tjes met het vriendelijke verzoek om de treden zacht te beroeren in verband met het geluid. Bovenaan die trap verschijnt het hoofd van Cristan Muiser (59), verantwoordelijk voor de zakelijke kant van het bedrijf. ‘Het is helemaal niet de bedoeling dat de kijker alles kan verstaan,’ zei hij eerder over de telefoon. ‘Kom maar langs, dan kun je zien wat ik bedoel.’
De trap op dus nu, zachtjes. Een rondleiding, en dan hopelijk horen hoe het zit. Om te beginnen zit het zo: Nederlands is een rottaal, wat betreft audio frequentiegebied dan. Veel ‘gggg’, veel binnensmonds gebrom en gemompel. Muiser: ‘Loop in Amsterdam een café binnen vol Nederlanders met één groepje Amerikanen en je hoort dat groepje overal doorheen. Dat komt: zij praten voor in de mond. Ar-ti-cu-le-ren, ze doen het als vanzelf. Wij niet, en áls we het doen, dan klinkt het overdreven.’
Kortom, we zijn een murmelend volkje, dat zich door het leven smiespelt. Dus dat is het? Niks aan te doen?
Nee, zegt Muiser, er is natuurlijk meer aan de hand. Zoals alle problemen in de wereld, heeft ook die slechte verstaanbaarheid in films en series te maken met deze twee factoren: tijd en geld. Van allebei is er te weinig in het Nederlandse film- en televisielandschap.
In het kort: het duurste zijn de draaidagen. Daar wil je er dus zo min mogelijk van. Daarom is men met steeds meer camera’s gaan draaien, zodat er achteraf pas in de montage keuzes over shots gemaakt hoeven te worden, en niet op die dure dag zelf. Dat levert uitdagingen op voor de geluidsman. Als je immers close én veraf tegelijk schiet, kun je niet met een geluidshengel werken, want die is dan in beeld bij dat verre shot. Een microfoontje dan, maar hoe doe je dat als de acteurs of actrices alleen zwemkleding of ondergoed dragen? Nu is deze problematiek nog tot daar aan toe, maar echt lastig is dat al die extra film die er nu per draaidag geschoten wordt, ook extra montagetijd oplevert. Dat monteren duurt dus steeds langer, en loopt eigenlijk altijd uit. En waar vangen ze die klappen op? Juist, bij de laatste halte voor de deadline: de geluidsstudio. Die zitten nu regelmatig nog tot diep in de nacht met zes man sterk achter de mengpanelen. Daar wordt het niet beter van. Bovendien: er is vaak geld noch tijd om grote ingrepen te doen voor het geluid. Een straat afzetten, dat is nogal wat. Meestal gebeurt het niet. Het geluid is de dupe, de verstaanbaarheid daarbij.
Of nog zoiets: de geluidsman heeft op de set vaak moeite om zijn punt te maken. Muiser: ‘Veel regisseurs zijn toch erg ingesteld op beeld en maken daarop keuzes tijdens het draaien. En de opnameleider wil vooral snel, dus die heeft geen tijd voor een zeurende geluidsman. Maar voor ons geldt: hoe assertiever de geluidsman, hoe beter.’
Dat past in het grote plaatje, waarbij het geluid nogal eens het ondergeschoven kindje is. Terwijl uit onderzoek toch blijkt dat het geluid de belangrijkste component van filmbeleving is. Onderweg door het gebouw van Warnier Posta volgt een kanttekening bij de eerdere bewering over het Nederlands als moeilijk verstaanbare taal. We moeten namelijk niet denken dat dit een Nederlands probleem is.
Muiser: ‘Men zegt: we verstaan Nederlandse films en series niet goed. Maar daar zit een denkfout. Natuurlijk valt verstaanbaarheid op als we moeten luisteren naar wat er gezegd wordt. Maar als er geen Nederlands gesproken wordt, kijken we met ondertitels. Die films of series zijn niet per se beter verstaanbaar, het valt ons gewoon niet op. Ondertussen verstaan Amerikanen maar zo’n zeventig procent van wat er in hun films en series gezegd wordt. Zéventig procent! In Nederland scoren we beter hoor. Terwijl we nu dus weer in het verdomhoekje komen, weer iets wat wij niet kunnen. Welnee, dit gaat overal in de wereld zo.’
Dan verder, langs een kamer waar hoorspelerige geluidseffecten worden gemaakt in bakken met grind, langs een joekel van een bioscoopzaal, en dan volgt de ultieme nuance, zoals eerder al aan de telefoon.
‘Verstaanbaarheid heeft niet altijd prioriteit,’ zegt Muiser. ‘Soms is het gewoon mooier om de wind harder te laten waaien, of de banden van een auto erdoorheen te laten piepen. Sfeer boven verstaanbaarheid, dat kan de keuze van een regisseur zijn. En dat is helemaal niet erg. We zijn veel te bang om iets te missen. Ik denk altijd: laat het aan de regie over. Als jij het niet kan verstaan, dan ben je niet de enige, dan geldt dat voor meer kijkers. En blijkbaar is het dan niet erg dat je het niet verstaan hebt, want anders was er wel wat aan gedaan. Gewoon doen zoals ik bij de bakker in Frankrijk doe: ik pik de woorden eruit die ik ken en dan begrijp ik altijd nog genoeg. Niet denken dat je alles hóéft te verstaan, in het echte leven verstaan we elkaar ook zo vaak niet. We hebben gewoon geen zin in steeds: wat zeg je, wat zeg je, wat zeg je? En het is ook niet nodig.’
Zo, nog één kamertje dan, weer een geluidsman die zich vragend omdraait. Het beeld op still, het mengpaneel bevroren. Dat we van de Lagarde zijn, dat we een stuk gaan schrijven over de verstaanbaarheid van Nederlandse films en series. “Wat zeg je?” Hij kon er zelf wél om lachen.