Door Clementine van Wijngaarden
Wanneer Wilhelmus Josephus van Amen, Woody van Amen genoemd wilde worden, weet hij niet precies meer, maar wel dat het lang was voordat hij Andy Warhol de hand schudde, op stap ging met Robert Rauschenberg en op het strand van Long Island lunchte met Willem de Kooning. Het was ver voor 1962, het jaar dat Woody van Amen met de boot, een ‘bulkcarrier’, in vier weken naar Amerika voer. Naar Norfolk in Virginia, want daar gingen de schepen voor anker om opnieuw geladen te worden met vracht dat in het kader van de Marshallhulp naar Europa werd verscheept.
In Norfolk pakten hij en zijn vrouw de Greyhound naar New York waar ze ruim anderhalf jaar zouden blijven. Na de ‘cultureshock’ - New York in de sixties was met z’n neon, wolkenkrabbers, rijen gele taxi’s en z’n smeltkroes van culturen heel wat anders dan zijn woonplaats Rotterdam in de wederopbouwjaren – sloot hij de metropool in de armen; werden de kunstenaars die hij ontmoette, vrienden, maakte hij kennis met galerie- houders en raakte hij, jonge hond, kunstenaar, 26 jaar oud, geïnspireerd door de popart die in Amerika net vaste voet aan de grond kreeg. Warhol stelde in oktober 1962 zijn doeken met soepblikken van Campbell tentoon en de abstract expressionist Rauschenberg flirtte met popart door in zijn collages steeds meer gebruiksvoorwerpen te verwerken. ‘Het was de periode dat de samenleving werd vertaald in kunst,’ zegt Van Amen, ‘het borrelde, het bruiste, het was geweldig om op dat scharnierpunt daar te zijn.’
We zitten bij de kachel in zijn atelier in Rotterdam, een lokaal in een voormalig schoolgebouw in Kralingen waar hij, sinds zijn terugkomst in 1963, altijd heeft gewerkt. De ruimte met een plafond tot de hemel, staat en hangt bomvol eigen werk – schilderijen en objecten. Langs de muren staan kasten die uitpuilen met door de jaren heen verzamelde spullen. Op verschillende tafels liggen materialen: tekenspullen, tubes verf, papier in alle formaten. De 86-jarige Van Amen werkt nog elke dag en als hij een dag op zijn atelier overslaat dan werkt hij thuis. Een dag niks gemaakt, is een dag niet geleefd.
Toen Van Amen in 1963 terugkwam in Rotterdam, werd hij al snel gezien als de Nederlandse vader van de popart. Een werk als ‘Electrische stoel’ (1963), een grote zilverkleurige stoel, opgebouwd uit sloophout, ijzer en gaas en opgetuigd met naambordjes, reclameplaten, een vogelkooitje, geraniums in potten en voorzien van een motor die de verschillende onderdelen luidruchtig laat bewegen, was zowel in zijn vorm als in zijn uiting duidelijk geïnspireerd door de popart. De stoel werd, toen Van Amen hem aanbood voor een expositie in het museum van Schiedam, als zo schokkend en confronterend ervaren dat hij werd geweigerd. Op een andere gelegenheid werd de stoel niet veel later alsnog vertoond en maakte het Nederlandse publiek voor het eerst kennis met popart. Ook op zijn in dezelfde tijd gemaakte, op het eerste gezicht abstract expressionistische schilderij Felix (1963), was de invloed te zien: tussen de wild geschilderde kleuren, duikt opeens een realistische zwarte kat op en staat in blokletters ‘FELIX’ geschreven, naar het Felix kattenbrood, dat de beesten in Amerika te eten kregen.
Lees verder in VARAgids 1 vanaf bladzijde 30.
Ontvang elke werkdag de beste kijktips met de Avondeditie-nieuwsbrief