Adelheid Roosen (1958) bracht zeven totaal verschillende vrouwen samen en maakte zo een ode aan de vrouwelijk kracht.
Oké, hebben we alles? Ik neem een appel mee’. Jas aan, sjaal om, tasje, los telefoontasje schuin over de buik. Uit het gedraal blijkt dat Adelheid Roosen eigenlijk liever binnen blijft. ‘Weet je zeker dat het niet regent? We kunnen hier ook zitten. Ik heb het raam open.’ Nu was het idee om al wandelend te praten over Doula’s van de stad, de film die ze samen maakte met Maasja Ooms waarin we kennismaken met de indringende levensverhalen van zeven ‘doula’s’. Wat dat zijn? Het woord zelf komt uit het Oud-Grieks en betekent ‘geboorte-coach’: ‘een ervaren vrouw die aanvullend op de medische zorg, praktische en emotionele steun biedt bij de geboorte van een kind.’ Maar Roosen gebruikt het begrip voor al die vrouwen die vaak onbetaald, onmisbare arbeid verrichten in stadswijken: die buurthuizen bestieren, boksles geven aan kwetsbare jongeren, koken voor anderen. Maar je vindt er ook moeders tussen die andere moeders helpen bij opvoedobstakels en die je gidsen na huiselijk geweld. Het is, wat Roosen noemt, ‘de feminiene economie’: ‘een vorm’, zoals ze het in de film benoemt ‘van kraamzorg voor onze economie, omdat de vrouwen de stad en de wijk dragen.’ Eigenlijk had ‘Doula’s van de stad’ een theatervoorstelling moeten worden, waarin Roosen zou werken met 80 doula’s, die allemaal op het podium zouden zijn, het publiek op kussens eromheen. Corona gooide roet in het eten. Nu is er dus de film. De titel is gebleven, maar in plaats van 80 zijn er nu acht vrouwen (inclusief Roosen zelf) die, begeleid door gespreksleidster Jale Simsek, met elkaar in gesprek gaan via Zoom en de anderen en ons, de kijker, deelgenoot maken van wie ze zijn, wat hun levensverhaal is en wat hen drijft om belangeloos klaar te staan voor anderen. Roosen wilde graag dat ook een van de doula’s mee mocht doen aan het gesprek. Ze nodigde Hameeda Lakho uit, een vrouw, die als je de film hebt gezien naar voren komt als de welbespraakste van de zeven vrouwen die Roosen bij elkaar bracht. Typ haar naam in op Google en er poppen vier door haar geschreven autobiografische boeken op en een eigen bedrijf in coaching en advies: wat dat betreft is ze misschien niet helemaal ‘het prototype’ van doula (als dat al bestaat) maar haar achtergrond en levensverhaal zijn dat wel. In de film vertelt Lakho hoe haar leven, nadat ze op haar vierde vanuit Pakistan naar Nederland kwam, een hel werd. Hoe ze door haar ouders werd geslagen, geschopt, mishandeld en vernederd. Hoe ze, als ze uit school kwam, naar huis moest rennen, omdat om 15.10 uur de telefoon ging, om te checken of ze thuis was; die van de stress zo erg stotterde en daarom op haar mond werd geslagen, die niet meer kon eten en overgaf als het wel moest en dan haar eigen braaksel op moest eten. Maar die altijd wist: eens zal ik mijn stem laten horen. Op een dag zul je mij zien. Je komt hier niet mee weg. Ze hield woord: de vrouw die Lakho is geworden, is een rots, en een vrouw die zich dag in dag uit inzet voor anderen, omdat dat, legt ze later in het gesprek uit, misschien wel je roeping is als je zoiets hebt meemaakt. Overigens kun je niet zeggen dat haar verhaal ‘erger’ is of ‘minder erg’ dan wat de andere vrouwen over zichzelf vertellen in de film. Ook wat de Marokkaanse Darifa vertelt, over de depressie die ze kreeg toen ze op haar 24ste trouwde en naar Nederland kwam, of dat van Dinah die het gevoel heeft dat ze al 23 jaar in reservetijd leeft, omdat de gemiddelde leeftijd waarop transgender personen sterven 27 is, snijden door merg en been. Leed kent geen hiërarchie. Toch kun je je bij het zien van de film wel afvragen waarom Roosen juist voor deze zeven vrouwen koos – ze had immers de keuze uit 80 vrouwen en het kan niet anders dan dat ze doelbewust instinctief de wat primair reagerende Meikina – een vrouw die de boel steeds opschudt en van comic relief voorziet door dan weer muziek op te zetten, dan weer haar rug te ontbloten om haar aarsgewei te laten zien of te vertellen hoe ze haar bijnaam ‘King Kong Meikina’ kreeg – tegenover de ingetogen Dinah of de welbespraakte Hameeda te zetten. We lopen inmiddels op straat, waar de wind inderdaad giert, de kou snijdt en we auto’s, fietsers, wandelaars en paaltjes ontwijkend, een grillig, maar ook amusant gesprek voeren. ‘Nee, nee, nee,’ zegt Roosen, ‘met casten ben ik totaal niet bezig. Ik weet niet waar jij woont, maar daar woon ik niet. Ik werk vanuit mijn gevoel. Mijn hoofd heeft me mijn hele leven niet meer gebracht dan waar een hoofd voor is, zoals dat ik naar links en naar rechts moet kijken als ik oversteek, of dat ik genoeg geld op mijn bankrekening moet hebben om mijn waterrekening te betalen. Dat doet mijn hoofd, voor de rest heb je dat niet nodig. Want ja: de ene vrouw kan misschien beter analyseren, maar de andere vrouw kan beter omhelzen. Die staat bij een deur en laat mensen binnen, met zo’n warmte dat je je alleen maar afvraagt: waar haalt ze het vandaan: veertig mensen vast te houden en werkelijk te troosten? Dat iemand zo’n groot hart heeft, maar misschien wel helemaal geen analytisch vermogen. Het gaat mij bij zo’n groep vrouwen om het metabeeld. Wat wij in elkaar vinden is een gemeenschappelijk vocabulaire, een taal die je over de hele wereld verstaat, maar niet op je cv kunt zetten.’