© Ernst Coppejans
Mag ik het gesprek beginnen met een herinnering aan mijn vader, die een jaar na u werd geboren? Als huisvestingsambtenaar liep hij bij wandelingen door de stad waar we woonden altijd met de blik omhoog naar de gebouwen en dan vertelde hij ons wat hij zag. Is dat ook de blik waarmee u door uw stad loopt?
Ja, ik kijk natuurlijk naar de huizen, maar ook naar de straten. Ik ben altijd nieuwsgierig naar alles geweest, vanaf het moment dat ik om me heen kon kijken. Nog steeds zie ik overal dingen die mijn aandacht trekken. Daar, achter je, zie je allemaal collages van voorwerpen die ik op straat heb gevonden, trash waarvan ik dan probeer treasure te maken.
In de documentaire over u zit een mooie scène dat u door de buurt loopt waar u als kind bent opgegroeid en laat zien hoe u al jong door vormen en architectuur gefascineerd raakte.
Bij de entree van een gebouw waar we woonden zat een muurtje met grote eivormige stenen. Dat waren zinloze objecten, maar ik liet er als kind graag mijn handen over gaan, met dus toen al het gevoel dat ik dichtbij architectuur kon komen en dat het ‘aantastbaar’ mocht zijn, in tegenstelling tot onaantastbaar.
Uw vader was een Joodse huisarts die eigenlijk liever componist had willen zijn. In de oorlog probeerde hij te voorkomen dat andere Joden zouden worden gedeporteerd. Uw niet-Joodse moeder zorgde ondertussen dat het gezin in stand bleef en dat er gelatinepuddinkjes op tafel stonde. In de biografie De ruimte van Herman Hertzberger (2021) vertelde u aan uw biograaf Christien Brinkgreve dat ‘als uw vader de trein was, dan uw moeder
de rails’.
De laatste tijd denk ik steeds vaker terug aan mijn jeugd. Ondanks alle moeilijkheden van de oorlog zijn we daar goed doorheen gekomen. Ik besef nu dat ik bijzondere ouders had. Mijn vader was vaak een ongeleid projectiel, maar buitengewoon intelligent. Mijn leven lang heb ik voortdurend gedacht: wat zou hij hiervan hebben gezegd of zou hij dit hebben geweten? Ik begrijp nu dat het in feite mijn moeder was die orde en rust bracht in ons gezin. Achteraf heb ik haar onrecht aangedaan dat ik haar, en wat ze voor ons deed, heb onderschat. Nog steeds hoor ik haar als ik op straat loop zeggen: ‘Recht oversteken!’ of ‘Als het koud is, mond dicht!’ Dat soort uitspraken zitten al achtentachtig jaar in mijn hoofd. Zij was het ook die mij naar een montessorischool heeft gestuurd. Dat systeem was erop gebaseerd om uit kinderen te krijgen wat er in hen zat. Het gaf mij al op jonge leeftijd de kans om de wereld te exploreren. Als ergens een bordje ‘NAT’ staat, dan zullen veel kinderen dat accepteren. Montessori-kinderen moeten toch even voelen of het wel waar is. Dat is dus in feite ‘kritisch vermogen’, iets dat mij op school is bijgebracht. Die gelatinepuddinkjes van mijn moeder mochten wij als kinderen ook naar elkaar gooien, dat vonden we allemaal geweldig.
‘Ik heb altijd gezocht naar herbergzaamheid, het tegenovergestelde van onherbergzaamheid.’
Denkt u dat u wellicht geen architect was geworden als u geen montessori-onderwijs had gevolgd?
Dat is een interessante vraag... Meestal als mensen dit zeggen, bedoelen ze dat ze het antwoord niet weten. Mijn vader wilde het liefst dat ik doorging in de muziek, omdat hij misschien zelf veel liever fulltime componist was geworden. Ik zag daar niks in, want ik heb te kleine handen om van pianist mijn beroep te maken, hoewel ik nog steeds wel speel. Op school nam een jongen uit mijn klas eens een groot, langwerpig boek mee over het werk van de Franse architect Le Corbusier. Ik zag daarin allemaal bijzondere gebouwen met horizontale ramen en terrassen en ik dacht: zou dat iets voor mij zijn? Mijn vader nam dit allemaal niet heel serieus. Soms zaten we in zijn auto en zei hij een beetje pesterig, wijzend op de overkant: ‘Daar Her- man, een wit gebouw met een plat dak.’ Ik liet me niet afschrikken door zijn mening over moderne architectuur.
Waar kwam uw fascinatie voor deze jonge bouwstijl vandaan?
Mijn eerste reactie is: dat moet je aan een psychiater vragen. Maar misschien weet ik het antwoord zelf wel. De oorlog is voor mij toch een ongelooflijke leerschool geweest. Aan het einde ervan dacht ik: we moeten dit allemaal achter ons laten, de wereld moet worden afgestoft, het is tijd voor iets nieuws. Ik zag een schonere wereld voor me, die was bevrijd van alle pielerige rommel en tierlantijntjes. Schoon schip maken. Na de oorlog hadden we het idee dat alles beter ging worden. Het was een heel spannende en zeer optimistische tijd. Ik ging in Delft architectuur studeren en werd door mijn inofficiële leermeester Aldo van Eyck gevraagd bij het tijdschrift Forum, waar we nadachten over de toekomst van de architectuur.
Lees verder in VARAgids 4 vanaf bladzijde 8.
Ontvang elke werkdag de beste kijktips met de Avondeditie-nieuwsbrief