Statisticus David Hand (vandaag in Brainwash Talks op NPO2) onderzoekt of er een patroon te vinden is in de toevalligheden en wonderen in ons leven.
U bent statisticus. Droomde u er als kind niet van om gewoon politie- of brandweerman te worden? Ik wilde altijd al wetenschapper of schrijver worden, geloof ik. En heel stiekem misschien rockster.
Kunt u uitleggen wat er zo opwindend is aan uw beroep? Statistiek gaat over ontdekkingen doen vanuit data en over het begrijpen van waarschijnlijkheid. Het eerste betekent dat de statisticus de moderne versie is van de Victoriaanse ontdekkingsreiziger. Statistici zien dingen die geen ander ooit eerder gezien heeft. Sterker, aangezien ontdekkingen gedaan worden aan de hand van wat er in data gevonden is, zijn statistici per definitie dáár waar de ontdekkingen worden gedaan. Dit geldt voor de wetenschap, de medische wereld, bioinformatica, handel, de financiële wereld enzovoorts. Samengevat: statistiek is fundamenteel bij elke belangrijke wetenschappelijke doorbraak en dus bij het verbeteren van de mensheid. Ik vertel mijn statistiek-studenten altijd dat ze zich moeten voorbereiden op een opwindend, uitdagend en waardevol werkend leven. En ik meen het.
Bent u degene die elk feestje verpest omdat u bij elk sterk verhaal zegt: dat is geen wonder, ik kan dat beredeneren. Integendeel. Ik zeg: ‘ how wonderful’ , maar ga vervolgens verder met kijken waaróm iets gebeurd is. Het feit dat we iets begrijpen, maakt het niet minder boeiend. Het onderliggende begrip en de berekeningen maken het vaak juist opwindender.
In uw boek vertelt u dat we statistisch gezien iedere dag een wonder mee zouden moeten maken. Hoe zit dat? Daar zijn verschillende redenen voor, maar een ervan is de wet van de werkelijk grote aantallen. Dit houdt in dat je iets dat je nauwelijks voor mogelijk houdt genoeg mogelijkheden geeft om wél te gebeuren – en dan zal het ook gebeuren. Neem de kans dat je door de bliksem getroffen wordt, die is 1 in 300.000 per jaar, een heel kleine waarschijnlijkheid kortom. Dat is alsof je bij kop of munt 18 keer kop achter elkaar gooit. Maar – en nu komt het – er zijn zo’n 7 miljard mensen in de wereld. Dat is een enorm groot aantal. Als ieder van die 7 miljard mensen een kans van 1 op de 300.000 heeft om door de bliksem te worden getroffen, dan is het bijna zeker dat er ieder jaar iemand getroffen wordt. En dat klopt: zo’n 24.000 mensen sterven elk jaar aan de gevolgen van een blikseminslag.
De drie keer dat ik spijbelde op de middelbare school kwam ik mijn moeder tegen en later twee leraren. Hoe verklaart u dat? Je leerde zo al gauw dat de kans dat dit gebeurde vrij groot was, neem ik aan, en toen ben je ermee gestopt. Een van de redenen is de wet van het voldoende dichtbij. De kant dat je je moeder tegenkomt is vrij klein. Maar als je daar je leraren of je buren of de vriendinnen van je moeder aan toevoegt dan wordt de kans dat je iemand tegenkomt die je niet wilde tegen komen vrij groot.
Heeft u zelf wel eens iets meegemaakt waarvan wij zouden zeggen: wat een wonder! Maar wat dat in feite niet was. In 2012 was ik op een conferentie in Telford. Ik liep naar de balie van het hotel om me in te schrijven, de receptioniste tuurde naar haar computerscherm en zei: maar u bent al geregistreerd. Bleek dat er twee David Hands in het hotel verbleven die week. Mijn naam komt niet idioot vaak voor – in Amerika bijvoorbeeld zijn er 300 mensen die zo heten. Dit leek dus op een ongelooflijk toeval. Maar de wet van de werkelijk grote aantallen en de wet van voldoende dichtbij treden hier in werking. Allereerst bezoek ik vrij veel conferenties. Als je alle hotels waarin ik verblijf bij elkaar optelt en daarbij alle mensen die ook in die hotels verblijven op hetzelfde moment als ik, dan wordt de waarschijnlijkheid dat ik, op een zeker moment in mijn leven, iemand tegenkom met dezelfde naam vrij groot. Wat niet wegneemt dat het verrassend is. Sterker, ik zou bijna net zo verrast geweest zijn als die andere D. Hand Donald Hand of G. David Hand geheten had. Ook dan had ik geroepen: ‘wat een uitzonderlijk toeval’ – ook al was het geen exacte match.
U bent dus nog steeds verrast door dingen, ook al kan alles verklaard worden met cijfers. Absoluut. Louter omdat we iets begrijpen, maakt iets niet minder verbazingwekkend. Mijn favoriete voorbeeld is de regenboog. Wanneer we er een zien dan verbazen we ons er allemaal over. En wanneer je de wetten erachter begrijpt, verbaas je je nog meer. Begrip vermindert het wonder niet, het vergroot het juist vaak.
Zou het een wonder zijn als ik van 2 + 2 5 zou kunnen maken? Ik denk dat het een fout zou zijn! Tenzij we niet over getallen praten maar over iets anders – net zoals 1 man en 1 vrouw meer dan 2 kunnen maken binnen een gezin. Toevallig zijn er online wat vermakelijke puzzels te vinden die beweren aan te kunnen tonen dat 2+2=5. Ze maken, uiteraard, allemaal een fout ergens, maar die fout ligt vaak diep begraven.
Albert Einstein zei: ‘Er zijn slechts twee manieren van leven. De ene is alsof niets een wonder is. De andere alsof álles een wonder is.’ Hoe leeft u het uwe? Ik twijfel of die uitspraak van Einstein is, maar het hangt af van je definitie van ‘wonder’. Men moet zeker het wonder en de schoonheid van het leven waarderen, dus leef het leven alsof het miraculeus is op die manier. Maar men moet het leven niet leven alsof niets ‘verklaard’ kan worden, alsof het simpelweg een onbegrijpelijk wonder is. Het probleem met wonderen is dat ze alles kunnen verklaren – wat ze waardeloos maakt als gereedschap om de wondere wereld om ons heen te begrijpen.