De ontstaansgeschiedenis van Orson Welles’ The Other Side of the Wind is minstens zo fascinerend als de film zelf.
Er verschijnt binnenkort een nieuwe film van Orson Welles op Netflix. Wacht even, wat? Orson Welles, was dat niet die legendarische filmmaker die is overleden op 10 oktober 1985? En Netflix, wat heeft die hippe streamingdienst nu met een film uit de jaren 70 te maken? En waarom staat er in de omschrijving dat het om een ‘Iraans-Amerikaanse’ film gaat? Sinds wanneer is er een link tussen Iran en Hollywood?
Op al deze fascinerende vragen zijn gelukkig antwoorden te geven. We hebben het hier over The Other Side of the Wind, een ambitieus filmproject waaraan Welles werkte in de late periode van zijn carrière. Tussen 1970 en 1976 schoot hij oneindig veel materiaal voor The Other Side of the Wind, het zou wel honderd uur film opleveren, maar nooit werd er een eindmontage van de film gemaakt, laat staan dat er een release kwam in de bioscoop. Zodoende kwam The Other Side of the Wind terecht in het illustere lijstje van ‘nooit afgemaakt filmprojecten van beroemde regisseurs’, tussen onder andere de nooit verschenen films Kaleidoscope van Alfred Hitchcock en Napoleon van Stanley Kubrick.
Maar in tegenstelling tot die twee films is het project van Welles nu dan toch afgerond, nauwkeurig gemonteerd, opgefrist en voorzien van een nieuwe soundtrack door de Franse componist Michel Legrand. De weg naar deze afronding toe is even fascinerend als de film zelf. Na de dood van Welles was er veel filmmateriaal en volgde er een jarenlange, complexe juridische strijd om het eigendomsrecht. Voor het gemak zullen we hierover maar niet in details treden, maar zelfs de regering van Iran was erbij betrokken – waarover later meer. Zo kon het dat het onafgeronde filmmateriaal van Welles decennialang werd bewaard in een kluis in Parijs.
Diverse betrokkenen en productiemaatschappijen hebben door de jaren heen geprobeerd het ruwe materiaal te claimen en de film af te ronden. In 2016 kwam het boek Orson Welles Last Movie van schrijver Josh Karp uit, waarin deze hele geschiedenis nauwkeurig en smeuïg is opgetekend. Het trok de aandacht van streamingdienst Netflix, die er de meeste miljoenen tegenaan kon gooien en nu de film heeft afgerond en in première heeft laten gaan op het filmfestival van Venetië afgelopen augustus. Op 2 november is de film beschikbaar op Netflix zelf, vergezeld door een documentaire over de ontstaansgeschiedenis, getiteld They’ll Love Me When I’m Dead.
Maar even terug naar het begin om het niet al te onnavolgbaar te maken. Orson Welles (geboren in 1915) was een wonderkind dat uitgroeide tot een veelzijdig, briljant kunstenaar, inclusief groot ego en dwars karakter. Welles was acteur, schrijver, regisseerde toneel op Broadway en maakte films in Hollywood. Hij werd beroemd in Amerika door zijn regie van het radio-hoorspel The War of the Worlds in 1938, naar het sciencefictionverhaal van H.G. Wells, waarin de mensheid wordt aangevallen door wezens van Mars. Maar zijn grootste wapenfeit was Citizen Kane, de film over krantenmagnaat Charles Foster Kane die op zijn sterfbed het mysterieuze woord ‘Rosebud’ fluistert, die Welles in 1941 regisseerde en waarin hij zelf de titelrol speelde. Een monumentale film, vernieuwend op vlakken als scenario en cameratechnieken, die hoewel het geen hit was qua aantallen bezoekers, uitgroeide tot een van de beste films, zo niet dé beste film uit de hele filmgeschiedenis.
Waar je zou verwachten dat Welles na Citizen Kane carte blanche kreeg om nieuwe grote filmprojecten aan te gaan, viel dat vies tegen. Deels lag dat aan zijn onstuimige karakter, deels aan andere factoren. Zo begon Welles aan het ambitieuze The Magnificent Ambersons (1942), maar werd het door geld- en tijdnood niet het beoogde succes – hoewel filmkenners de film inmiddels hoog aanslaan, net zoals andere films van Welles als The Lady From Shanghai (1947) en Touch of Evil (1958).
Boos en teleurgesteld in het studiosysteem in Hollywood vertrok Welles in 1948 naar Europa, waar de filmcultuur zodanig was dat men hem wél zou begrijpen. Hij acteerde er onder meer in de succesvolle film noir The Third Man (1949, regie Carol Reed), maar zijn eigen regieprojecten verliepen opnieuw moeizaam. Zijn versie van Othello (1952) staat bekend als een succes, maar toch duurde het vier jaar voordat Welles het gefinancierd had.
In 1970 keerde hij terug naar Hollywood met een ambitieus plan. Hij zou een magnum opus gaan maken met een torenhoog metagehalte: het verhaal ging over een gerenommeerde regisseur, die na een periode in Europa terugkeert naar Hollywood, en probeert om geld te verzamelen voor zijn comebackfilm. De regisseur heeft de naam een machoman te zijn, hij wordt ‘de Ernest Hemingway van de cinema’ genoemd, een verwijzing naar de stoere, masculiene schrijver die Orson Welles in zijn jonge jaren eens ontmoet had. In Welles’ verhaal wordt echter gesuggereerd dat zijn hoofdpersoon een heimelijke homoseksueel is, die probeert om een knappe acteur in zijn nieuwe film het bed in te krijgen. Naast de mysterieuze seksuele geaardheid van de hoofdpersoon moest de film ook gaan over een clash tussen het Oude Hollywood, waar de regisseur een vertegenwoordiger van was, en het dwarse New Hollywood, dat begin jaren 70 de filmwereld stevig opschudde met hippiefilms als Bonnie & Clyde en Easy Rider.
De film begint met de dood van de hoofdpersoon: de 70-jarige filmregisseur Jake Hannaford (gespeeld door acteur, regisseur en goede vriend John Huston) komt om het leven bij een auto-ongeluk dat hij zelf veroorzaakt. Maar wat heeft precies geleid tot Hannafords dood? In de film, die zich in zijn geheel afspeelt op zijn 70ste verjaardag, zien we beelden van zijn verjaardagsfeestje, waarop zich een hele entourage van belangrijke figuren uit de filmwereld verzamelt in Hannafords villa in rijkeluiswijk Beverly Hills, Los Angeles.
Het metagehalte zit hem naast de hoofdpersoon ook in de mensen die op het feestje rondlopen. Er lopen bijvoorbeeld diverse filmcritici rond in de villa die ook in het dagelijks leven filmcritici waren: journalist Joe McBride en recensent/filmmaker Peter Bogdanovich. Deze twee personages zijn in de film druk bezig met het schrijven van een biografie over regisseur Hannaford. In de realiteit waren zowel McBride als Bogdanovich bezig met het schrijven van een biografie over Orson Welles.
Zo ingewikkeld als je het hier terugleest, zo ingewikkeld was ook het project dat Welles in 1970 was gestart. Hij wilde vernieuwen op het vlak van scenario, en besloot het scenario te ontwikkelen tijdens het filmen. In het boek van Josh Karp wordt een gesprek geciteerd tussen Welles en zijn medewerkers in 1970, toen het project van start ging:
‘We gaan het schieten zonder script,’ zei Orson enthousiast. ‘Ik heb het hele verhaal in mijn hoofd zitten… maar wat ik ga doen is dat ik dat per scène aan de acteurs ga vertellen. Zo bereik ik dat zij geloofwaardig en écht spelen.’
‘Heb je dit al eens eerder gedaan met andere film?’ vroeg een medewerker.
‘Niemand heeft het ooit zo gedaan’, zei Welles.
Konden de makers fictie en werkelijkheid zelf nog wel uit elkaar houden tijdens de opnamen? Nou nee, het project werd al snel een waar spiegelpaleis. Er waren ook allerlei wisselingen in de cast tijdens het zes jaar durende filmproces. Zo werd de jonge filmregisseur Brooks Otterlake, een representant van het nieuwe Hollywood, aanvankelijk gespeeld door de komiek Rich Little, maar toen die halverwege opstapte moest Peter Bogdanovich de rol overnemen. Maar speelde Bogdanovic niet ook al een filmcriticus? Maakte niet uit, dan moesten die scènes maar opnieuw worden gedraaid, vond Welles.
En waar ging de film eigenlijk over? Toen hoofdrolspeler John Huston dat vroeg zei Welles: ‘Het gaat over een klootzak van een regisseur. Het gaat over ons, John.’
En zo zit het boek van Josh Karp, en daarmee ook de documentaire op Netflix, vol met heerlijke filmverhalen uit een van de opwindendste perioden van de filmgeschiedenis: begin jaren 70, toen Hollywood werd opgeschud door een uiterst talentvolle jonge generatie regisseurs. In de ‘making of’ van The Other Side of the Wind komt een assistent voorbij die in alle hectiek van de opnamen door een glazen deur heen rende. Het gaat over Dr. Mehdi Boushehri, de broer van de sjah van Iran, die een van de grootste financiers van het filmproject zou worden, waardoor uiteindelijk via diverse schakels ook de regering in Teheran een vinger in de pap had bij het project. En over Orson Welles zelf, die werd gevraagd wat de titel van zijn film nu eigenlijk betekende: ‘Ik heb werkelijk geen flauw idee.’
Nu de film op 31 augustus dit jaar eindelijk in première ging in Venetië, kon het eindresultaat ook voor het eerst worden beoordeeld. Hoe waren de recensies? Nou, best goed, Orson hoeft zich hier postuum niet voor te schamen. Op Rotten Tomatoes, de site waar alle recensies worden verzameld, is de film goed voor 86 procent goedkeuring. Peter Bradshaw van de Britse krant The Guardian was vol lof en gaf vier sterren: ‘Precies zo briljant, chaotisch en uitputtend als je het zou verwachten, vol discutabele kletspraat, tragikomische wellust en hoogst gedateerde grappen over homo’s en indianen. Het geeft een fascinerend beeld van hoe Welles zijn eigen brein in elkaar zat, en ook van de stand van de Amerikaanse cinema zelf. Dit is een knotsgekke, warrige, vaak hilarische film.
The Other Side of the Wind en They’ll Love Me When I’m Dead zijn vanaf vrijdag 2 november te zien op Netflix