Het is zaterdag 21 juni 2008. Nederland speelt tegen Rusland en Jip kijkt op zijn werk naar de wedstrijd, samen met collega’s die net als hij op straat NRC-next abonnementen verkopen. Terwijl Jip loopt te dollen met een Russische collega krijgt hij een ruk aan zijn rechterhand. De pijn gaat door merg en been, maar wat anders kan het zijn dan een polskneuzing?
‘Twee dagen later, het is maandag 23 juni. Ik moet ’s middags op kantoor zijn in Rotterdam, maar ga eerst even naar de huisarts voor mijn blauw gekneusde pols. “Ga maar even langs het ziekenhuis in Ede om een foto te laten maken, het ziet er een beetje gek uit”, zegt de arts. “Het zal toch niet gebroken zijn?” vraag ik. “Nee, maar ik wil het graag zeker weten. Bel me als je uit het ziekenhuis weggaat voor de uitslag.” Met een raar gevoel loop ik de huisartsenpraktijk uit en stap op mijn fiets naar de dichtstbijzijnde bushalte.
Nadat de foto’s zijn gemaakt zit ik diezelfde middag weer bij hem. Hij is het die me de uitslag vertelt. Hij kijkt zorgelijk en probeert mijn gezicht te lezen. Ik luister scherp, maar raak tot mijn eigen verbazing niet geëmotioneerd. “Waar zijn je ouders?”, vraagt hij. “Die zijn aan het werk. Als ze vanmiddag thuiskomen, vertelt ik het ze.” Ik sta op en we schudden elkaar de hand. “Sterkte Jip.” Het zijn twee woorden die ik de komende jaren nog veel zal horen...
Ik loop de praktijk uit, de tranen stromen over mijn gezicht. Ik vergeet helemaal dat ik met de fiets ben gekomen en loop naar huis. Er schiet van alles door mijn hoofd: Ga ik dood? Hoe moet ik dit aan mijn ouders en omgeving vertellen? Zullen ze anders tegen me aankijken, misschien wel bang voor me zijn? Willen vrouwen nog met me daten? En m’n werk! Laat ik het hoofdkantoor maar bellen. Ik slik mijn tranen weg, zoekend naar het telefoonnummer. “Dag Arjan, ik heb net te horen gekregen dat ik waarschijnlijk botkanker heb.” Ik barst in tranen uit...’