Statushouders lopen een groot risico om langdurig financieel in de knel te komen. Onder andere door een gebrek aan basiskennis van de Nederlandse taal en het financiële systeem. Maar ook door onverwerkte traumatische gebeurtenissen en het ontbreken van een sociaal netwerk. Ook maken zij vaak extra kosten en hebben ze geen financiële buffer. Dat staat in het rapport "Een status met weinig armslag" van Nationale ombudsman Reinier van Zutphen. Hij is vanavond bij ons te gast in de studio.
Zo'n één miljoen Nederlanders moeten rondkomen van een inkomen dat rond het sociaal minimum ligt. Velen van hen kunnen het hoofd financieel niet boven water houden. Maar juist zij krijgen in de praktijk te maken met de meest complexe regelingen.
Veranderingen hebben grote gevolgen op de te ontvangen voorzieningen en een klein foutje kan al leiden tot een opeenstapeling van problemen. De Nationale ombudsman verricht daarom in totaal drie onderzoeken naar sociale minima. Het onderzoek naar statushouders is het eerste dat wordt afgerond.
Uit cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) blijkt dat in 2015 32.250 mensen een status hebben gekregen: dat is een verblijfsvergunning bepaalde of onbepaalde tijd. De grootste groep statushouders zijn de Syriërs (21.650) en Eritreeërs (6.270).
Na een jaar is werk de belangrijkste inkomstenbron voor 1% van alle statushouders die dat jaar een verblijfsstatus kregen. Voor 55% is dat een uitkering, en 38% gaat naar school.
Na vijf jaar is werk voor 20% van de statushouders de belangrijkste inkomstenbron. 33% leeft dan van een uitkering, en nog altijd gaat 38% naar school.
Statushouders lopen een hoog risico om langdurig financieel in de knel te komen. Dat komt onder andere door een gebrek aan basiskennis van de Nederlandse taal en het complexe financiële systeem. Maar ook onverwerkte traumatische gebeurtenissen en het ontbreken van een sociaal netwerk zijn hierop van invloed. Ook maken zij vaak extra kosten, bijvoorbeeld voor vertaalkosten en gezinshereniging, en hebben ze geen financiële buffer.
Op papier hebben statushouders recht op een sociaal minimum, maar in de praktijk worstelen ze om rond te komen. De overheid is zich niet altijd bewust van de leefsituatie en bijzondere behoeften van statushouders. Ze komen in de opvang vaak maar net rond. Het leefgeld is sinds 2011 niet geïndexeerd.
Naast een financiële bijdrage is ook goede begeleiding voor statushouders noodzakelijk. Ook statushouders die wél professionele begeleiding ontvangen, komen financieel in de knel. Dat komt doordat wet- en regelgeving en voorzieningen niet aansluiten bij de leefsituatie. En doordat werken niet lonend is en de noodzakelijke extra kosten niet volledig worden vergoed.
Statushouders die (tijdelijk) werk willen gaan verrichten, lopen – net als andere sociale minima – het risico op verrekeningen en terugvorderingen van bijstandsuitkering en toeslagen. Statushouders met inkomsten en/of eigen vermogen moeten een eigen bijdrage in de opvangkosten aan het COA betalen.
Dat maakt het werken niet alleen minder lonend, maar zorgt ook voor extra administratieve rompslomp en inkomensonzekerheid. Dat is nog los van het feit dat ze vaak geen netwerk hebben, de taal niet spreken of – indien van toepassing – problemen ervaren om hun diploma's erkend te krijgen. Ook kunnen zaken als het verwerken van de vluchtreis en eventuele trauma's in de weg staan van werk.
Het is voor statushouders haast onmogelijk om zonder goede begeleiding de financiële zaken goed te regelen. Zij hebben behoefte aan proactieve en professionele begeleiding. Ook een lang verblijf in een azc of noodopvang en de daarmee samenhangende afhankelijkheid van het COA doen de zelfredzaamheid geen goed.
Er is een aanzienlijke groep burgers niet digitaal vaardig. De Nationale ombudsman vindt dat iedereen zaken moet kunnen doen met de overheid. Onvoldoende beschikken over digitale vaardigheden is ook voor statushouders een probleem. Zij hebben veel meer behoefte aan een laagdrempelig loket of aanspreekpunt.
Op 1 januari 2022 trad de nieuwe Wet inburgering 2021 in werking. De ombudsman vindt dit nieuwe inburgeringsstelsel veelbelovend. Maar ze zijn er niet gerust op dat alle problemen die ze eerder constateerden hiermee zijn weggenomen:
“We maken ons met name zorgen om de statushouders die niet profiteren van die nieuwe wet, dat zijn de mensen die vóór 1 januari 2022 een verblijfsvergunning kregen. Er is geen overgangsrecht en gemeenten zijn dan niet verplicht om financieel te ontzorgen."
Ook is er sprake tussen een mismatch tussen de daadwerkelijke leefsituatie van de statushouders en de administratieve werkelijkheid, aldus de Nationale ombudsman: " Wij vinden met name dat gezorgd moet worden voor goede financiële begeleiding, het oplossen van de nu al bekende knelpunten bij de begeleiding door gemeenten, verbeteren van de samenwerking in de keten en het beter laten aansluiten van de administratieve werkelijkheid van de overheid bij de leefsituatie van statushouders."
Bron: Centraal Bureau voor de Statistiek / Immigratie- en Naturalisatiedienst / Nationale ombudsman / Pharos / Rijksoverheid / UWV
Meld je snel en gratis aan voor de Kassa nieuwsbrief!