Mevrouw Achiume, u hebt zeker gelijk. Wij koesteren scheve beelden over onszelf en over de anderen onder ons. Het is de gelijkwaardigheid die wij samen moeten opbouwen
Beste professor Tendayi Achiume,
Het spijt me dat ik meteen met de deur in huis val, maar ik vrees dat uw rapport ons nauwelijks verder helpt. Had u reacties op u en uw woorden gezien? Man man…
U bent niet de eerste die ons met de neus op de feiten drukt.
Wij zijn geen achterlijk volk, gelooft u mij. Wij weten donders goed dat wij discrimineren, of het nou is op grond van ras, achtergrond en religie, of vanwege sekse, seksuele geaardheid, politieke voorkeur of (sociale) status, noem maar op. Bewust of onbewust verzieken wij onze fraaie boel. Wij kwetsen elkaar, sluiten uit, marginaliseren tot tweederangsburgers. U hebt u al verdiept in ons racisme op de woning- en arbeidsmarkt, etnisch profileren bij de politie, Belastingdienst die discrimineert… Ook voor mij voelt deze waarheid als een verstandskies uittrekken zonder verdoving. Ik droom graag over een inclusieve, gelijkwaardige samenleving en ik dacht die ooit gevonden te hebben – namelijk deze – Nederland. Het bedrog heb ik zelf ondervonden, maar dat het een en alleen maar bedrog is, daar ben ik het niet mee eens.
Wij zijn een vrij volk, gelooft u mij. Een groep vrouwen ontbloot zich publiekelijk om ons te overtuigen dat wij er mogen zijn zoals wij zijn. Een andere groep vrouwen, van top tot teen bedekt, levert een onmisbare bijdrage aan onze samenleving, dagelijks. Toevallig draagt mijn huisarts, mijn tandarts, apotheker, de kassière in mijn supermarkt, allemaal een mooie, bij de rest van de kleiding passende hoofddoek. De vrijheid die wij genieten ziet u ook terug in allerlei platformen, van overheid, (social) media tot aan de straat, allerlei plekken waar we onze meningen (ongenuanceerd) mogen filtreren. Omdat we eenmaal van ons primaire recht zeker zijn: het recht op vrijheid van meningsuiting, de vrijheid om te denken en er te zijn zoals we zijn.
U had uitvoerig met onze ambtenaren gesproken, maar ook met mensen op straat? Ik begrijp heus wel dat bewijzen van ons “institutioneel racisme” daar ,“hoog” het snelst te vinden zijn. Een inkijk in hoe wij (samen) leven, dus daar op straat, zou u wellicht van een ander beeld voorzien, van hoe wij tot elkaar in verhouding staan en waar de wortels van onze problemen zich eigenlijk verdiepen.
Ten eerste, die criminaliteit…
“Je moet mensen beoordelen op gedrag, en niet op wie ze zijn. Denken dat je criminaliteit kunt zien op iemands huid, dat is racisme op een heel fundamenteel niveau”, ben ik 130 procent met u eens. Maar hoe helpen wij elkaar om louter over het gedrag te praten, vrij van identiteit- of groepsvraagstuk?
Ooit ging ik met collega’s op bezoek bij een andere gevangenis. Even kijken hoe de re-integratie van gedetineerden daar verloopt. In hun bibliotheek raakten wij in gesprek met een witte man. Zelfs zonder zijn bril zou zijn welbespraakte houding imponeren. Een andere witte man met snor, mijn collega dus, voert een heel interessant gesprek met hem. Als de man met de bril even iets ophaalt, vertelt onze collega-host dat de man veroordeeld is voor een ernstig misdrijf en al jaren vast zit. Mijn collega met snor verandert meteen. Hij dacht dat de man een collega was. Tot dan toe heerste er tussen de mannen een interactie op basis van gelijkwaardigheid, daarna niet meer. Het begane misdrijf blijft kleven en schept afstand. Ook wanneer het irrelevant is.
Een andere collega van mij heeft rastahaar en een gouden tand. Een van de beste pedagogen, met een schone antecedent (anders geen werk als dit). Loopt hij de gevangenisporten binnen, moet hij zich continu laten legitimeren en zijn tas wordt extra gecontroleerd. Witte collega’s van de beveiliging zijn overtuigd geen racisten. Zij nemen hun taak zeer serieus en op alle verdachte omstandigheden zijn ze extra alert. Dat kort geleden een witte collega op non-actief is gesteld op verdenking van drugssmokkel is nu van minder belang. Er wonen mannen met rastahaar en gouden tanden in die krappe onderkomens tussen de gevangenismuren, ja, en dat telt. Helaas.
De baas van de Utrechtse politie vertelde aan het NRC dat ze bij de laatste Oud en Nieuw in zijn stad 38 aanhoudingen hebben verricht. Alle 38 jongens waren van Marokkaans-Nederlandse komaf die agenten belaagden met vuurwerk. “Een collega was doof geworden door een vuurpijl.” “Natuurlijk hoor je dan onfatsoenlijk taalgebruik richting Marokkanen…”, voegt meneer Sitalsing toe en benadrukt het belang van “nuancering” op zulke momenten.
In februari jongstleden bekogelden 100 jongeren het gemeentehuis in Urk. Of het de witte Nederlanders zijn wordt nergens vermeld. Het zijn “jongeren”.
U weet, mevrouw Achiume, dat wij deze en andere achtergronden overal bijhouden ? Anders konden wij niet weten dat bijvoorbeeld “in 2019 2,4 procent van de inwoners met een niet-westerse migratieachtergrond werd verdacht van een misdrijf… tegenover 0,7 procent van die met een Nederlandse komaf.” Bij het CBS vindt u van alles: “Hoe verschillen opleiding en schoolkeuze naar migratieachtergrond” of “Arbeid en inkomen naar migratieachtergrond”… Wellicht ten overvloede herinner ik u dat een overgroot deel van deze jongens en meiden, mannen en vrouwen, allen geboren en getogen zijn in Nederland. Zolang wij de herkomst van hun (overgroot)ouders blijven noteren en in relatie brengen met hun huidige sociaaleconomische bestaan, maken we hen Onnederlands en ontlenen we de ware problemen aan identiteitskwesties in plaats van klassenverschillen. Funest. Want de haat jegens deze Onnederlanders verankert zich en groeit in omvang. Angstaanjagend, vindt u niet?
Haat met haat bestrijden ontwricht inmiddels ons alledaagse leven: “Ik kan me nog goed genoeg herinneren, al de keren dat ik voor kaaskop, witte hoer, kech en tatta werd uitgemaakt.” Of: “En soms is het “gewoon” pesten wat er gebeurde bij ons in de klas: rode peen/ vuurtoren (rood haar), brillenjood (kind met bril), Blauwe (Indonesische afkomst)… Tenen zijn lang…”
Vaak denk ik: O, God, help ons! Waar moet dit alles heen.
Van de Blokkeerfriezen (deels uit het dorp Harkema) heeft u vast gehoord. Lezen van uw rapport doet me denken aan een krantenartikel van 7 oktober 2018. Dit stond in het NRC: “Harkema, schreven pedagogen in een rapport uit 1953, was „een berucht dorp”, in de ban van alcohol, overspel en inteelt. Een baldadig en ongemanierd volkje, luidt de diagnose in Maatschappelijke verwildering der jeugd.” Het deed me zo pijn dat er zulks iets ooit geschreven werd. Het deed me nog meer pijn dat deze oude minachtende en generaliserende passage naar dit heden wordt gehaald. Waarom? Omwille van de beeldvorming of zo? Termen als “ conservatieve tokkies ” leest u ook geregeld in onze media. Het is een scheldwoord, mocht u het gemist hebben.
Enne… Mevrouw Achiume, u hebt zeker gelijk. Wij koesteren scheve beelden over onszelf en over de anderen onder ons. Gelijkheid als streven, zoals u noemt, het is een mission impossible, kijk ons, zie al die prachtige verschillen. Het is de gelijkwaardigheid die wij samen (verder) moeten kunnen opbouwen.
Als ik de macht had, had ik uw aanbevelingen meteen ingevoerd. Als ik u zou mogen zijn, had ik er nog iets aan toegevoegd: Kunnen we het voortaan ook hebben over de sociaaleconomische ongelijkheid als de bron van vele, vele kwaad? Of zoals ene Marianne Suusel op twitter roept: “Zullen we dit nu maar laten rusten en weer gezellig doen.”