Nederland is nog altijd een samenleving waarin “de gewone Nederlander” een codewoord is voor een witte kernidentiteit.
Twee voorvallen in dezelfde week die op het eerste gezicht los van elkaar lijken te staan.
Eerst het laatste voorval: ik ben net klaar met een lang en gepassioneerd gesprek met Serpil Ateş, gemeenteraadslid voor GroenLinks. Het gesprek ging over een nieuwe culturele coalitie die ik in Den Haag aan het opzetten ben, om ervoor te zorgen dat de kunst- en cultuursector in Den Haag uitgedaagd wordt om een kunstzinnige reflectie te zijn van de duizelingwekkende rijkdom aan culturen die Den Haag anno nu heeft. We zijn het roerend met elkaar eens: Den Haag is toe aan een nieuw zelfbeeld, dat de vele verhalen in Den Haag weerspiegelt.
Het gesprek vindt plaats in hartje stad, in café Pavlov. Het is een zachte maar zonnige dag. We zitten op het terras dat uitkijkt op de majestueuze Nieuwe-Kerk. Serpil en ik nemen hartelijk afscheid en gaan uit elkaar. Bij het verlaten van het terras word ik vriendelijk aangesproken door een oud echtpaar dat twee tafels verderop aan de koude witte wijn zit. “Zouden we u een vraag mogen stellen?” Het is een keurig duo in mooie gestreken kleding, mevrouw met een parelketting, mijnheer in een zomers, kakikleurig linnen pak gestoken. Ze kijken mij met een zachte glimlach aan. “Ja natuurlijk, gaat u gang”, zeg ik terug.
Dan komt de vraag, die als een compliment is bedoeld maar voelt als een mokerslag: “U spreekt zo goed Nederlands, eloquent bijna. Maar u bent toch niet hiervandaan? Waar komt u nu vandaan, waar heeft u onze taal geleerd? We dachten eerst Saudi-Arabië misschien. [Ze hadden waarschijnlijk iets van mijn gesprek opgevangen over de culturele bloeitijd in de wereld van de Islam] Maar we weten het niet zeker.”
Geen soepjurk Ik heb geen soepjurk aan, geen Arabische sandalen en ik loop doorgaans niet rond in retrokleding van Mekka rond de 7e christelijke eeuw. Ik heb een Duits, oranje fluwelen colbert aan, een azuurblauw Frans overhemd, een lichtbruine Britse pantalon en – weliswaar 21 jaar oude, maar toch – handgemaakte Italiaanse schoenen. Ik heb wel een baard, lange donkere krullen en donkere ogen. Is dat mijn Saudische ingrediënt in hun ogen?
Mijn hersenen stoppen even met functioneren, dan raken ze verhit. Ik sta op punt om mijn verbale automatische geweer in stelling te brengen: “Waarde mevrouw, mijnheer, ik ben hiervandaan, al mijn hele volwassen leven, vanaf mijn 19e, al 32 jaar lang. Dit land is ook mijn land en dat van mijn kinderen, hou toch op met ons als vreemdelingen weg te zetten, etc. etc.”
Maar ik doe het niet. Ik leg mijn verbale automatische geweer neer. Vertel vriendelijk dat mijn wieg in Teheran heeft gestaan, dat ik op een mistige februaridag in 1988 in Nederland belandde, dat ik al een kwarteeuw mijn brood verdien met de Nederlandse taal en het begrijpen en beschrijven van hoe mensen hun zelfbeeld en wereldbeeld uitdrukken in hoe ze het Nederlands hanteren. Dat ik sociologie bedrijf en cultuur maak rondom onze taal “en tja dan moet je jezelf kunnen uitdrukken, nietwaar?” Ze knikken instemmend en we nemen vriendelijk afscheid van elkaar.
Het gesprek heb ik in alle kalmte kunnen voeren omdat ik mezelf tegelijkertijd een mantra inpraatte: “Zij kunnen er niets aan doen, deze eenkennigheid. Hun onwetendheid ligt niet aan hen.”
Pijnlijke vluchtelingengeschiedenis Dat die mantra in mijn hoofd klaar stond, had alles te maken met een ander voorval twee dagen daarvoor. Dat vond plaats bij een van de rijkste en gezaghebbendste onderzoeks- en adviesorganisaties rondom diversiteit en integratie. Het driekoppige directieteam had een bont gezelschap aan mensen bij elkaar gebracht om feedback te geven op hun toekomstplannen. Een kundig bestuur, oud en ervaren, keurig geduldig ook in het aanhoren van kritiek. Zelf mijn meest ongezouten kritiek werd met geduld aangehoord.
Mijn stelling was dat het integratievraagstuk kapot onderzocht is in afgelopen 30 jaar, maar dat al die onderzoeken niet tot nieuwe vergezichten hebben geleid en niet tot scheppende nieuwe scenario’s, omdat onze sociale wetenschappen tandeloos zijn geworden onder het regime van “meten is weten”. De twee dames en de heer glimlachten zacht en relativerend: “We doen niet alleen aan het meten hoor.” De dagvoorzitter ging soepel naar de volgende vraag.
Maar dan, naast mij zat een leeuwin van een academica, met een pijnlijke vluchtelingengeschiedenis. Ze was niet erg jong toen ze hier aankwam en toch heeft zich omhoog gevochten op de maatschappelijke ladder. Dat de top van een organisatie die zijn miljoenen aan subsidie en opdrachten verdient met het prediken van diversiteit en het onderzoeken van integratie, uit drie witte directeuren bestaat, vond ze ongehoord. Ze wond er geen doekjes om. “Hoe zien jullie het zelf, een witte organisatie die vooral kleur bestudeert en diversiteit uitdraagt?” De driekoppige directie heeft er duidelijk last van, van die vraag dan.
Pathos “Ja natuurlijk, er wordt aan gewerkt”, “en ook elders moet het beter, op universiteiten waar allemaal witte mensen over diversiteit lesgeven”, “en we moeten ook aan meer vrouwen binnen onze organisatie werken, hoor!”. Veel schijnbeweging door de twee dames van de driekoppige directie. De derde, de mijnheer, wacht geduldig af en neemt dan als laatste het woord: “En toch bestrijd ik de gedachte dat ik niet de multiculturele samenleving zou kunnen onderzoeken om mijn afkomst. Nog altijd geldt het oude motto voor mij: ‘je hoeft niet in Zuid-Afrika te leven om tegen apartheid in opstand te komen!’”
Mijn mond valt open. De demagogie, alsof iemand heeft beweerd dat je zwart moet zijn om diversiteit te mogen onderzoeken. De dramatiek: alsof iemand hem heeft gevraagd om het strijdtoneel te betreden. En dat hiervandaan uit de dure directiestoel proclameren, hier in deze zonovergoten chique vergaderzaal, van dit prachtig oudeherenpand. Wat een pathetiek.
“Waar heb je het nu over? Zij vraagt om verantwoording af te leggen over jullie witte teamsamenstelling, ze vraagt om kritische reflectie, hoe geloofwaardig zijn jullie nu eigenlijk in de huidige samenstelling? Wat nu Zuid-Afrika en apartheid? Waarom zulk pathos om je directiebaan veilig te stellen? Welke strijd voer je in godsnaam met het schrijven van tamelijk zalvende rapporten gericht op brave topambtenaren van ministeries?” Ik slik mijn woorden in. Ik ben te boos en voel mijn keel dichtknijpen door dit schouwspel.
Ongevraagd advies En precies die boosheid jegens de predikanten van diversiteit was de reden waarom ik mij niet toestond om verontwaardigd te zijn jegens het liefelijke Haagse echtpaar op dat lommerrijke terras van café Pavlov, dat mij voor een Saudi-Arabiër aanzag. Het is niet gek dat ik niet in hun plaatje over Nederland pas, zolang het de witte opperpredikers van diversiteit nog aan kritische zelfreflectie ontbreekt. En omdat er niets in de zelfgenoegzame houding van deze dominees van diversiteit vanzelf verandert, zolang we ze niet op de man aanspreken, volgt hier alsnog een ongevraagd advies:
Beste dames en heren, maak ook plaats voor de Ander. We leven in 21e eeuw en immigratie heeft ruim zestig jaar een doorlopende geschiedenis hier. Velen van jullie hebben al ruim een kwarteeuw goed geleefd van immigranten onderzoeken en dikke rapporten schrijven over hoe het moet met integratie en multiculturele vraagstukken. En toch is Nederland nog altijd een samenleving waarin “de gewone Nederlander” een codewoord is voor een witte kernidentiteit.
Ik kom dagelijks jonge immigranten en vluchtelingen tegen met een hoge opleiding die maar in een uitkering blijven hangen omdat onze organisaties en instituties nog zelden waarlijke diversiteit praktiseren. Of het nu de politie is, de kunst- en cultuur sector, onze media of het ministerie van Buitenlandse Zaken, ze willen Ali en Fatima er alleen maar bij als ze in het dominante keurslijf te persen zijn.
Dat is mensonwaardig en vele immigranten en hun kinderen vertikken het. We zijn dagelijks bezig met – human – kapitaalvernietiging. Door die tribale, eenkennige houding, wie wel en hoe niet mee mag doen, duwen we onze immigranten en hun kinderen ook terug in hun eenkennige netwerken. Als we zo doorgaan, worden we een tribale samenleving. Terwijl we alle nodige fundamenten beschikken om een progressief, kosmopolitisch en intercultureel lichtend voorbeeld te zijn voor Europa en rest van de wereld. Wij verkopen slootwater van Amsterdam als een topmerk (Heineken) aan de rest van de wereld, maar we zijn niet instaat om werkelijk vernieuwende sociale laboratoria op te zetten om succesformules te vinden voor diversiteit. Het zou ons exportproduct nummer 1 kunnen worden.
Maar helaas, onze investeringen in diversiteitsbeleid gaan naar jullie! Een zo goed als uitsluitend witte groep gevestigde laid-back-broodschrijvers en onderzoekers met een air van Hollandse zelfgenoegzaamheid. Geen enkel gevoel van urgentie en de nodige passie om Nederland waarlijk vooruit te helpen met diversiteit. Het “we zijn al een ontzettend gaaf land” van onze premier – en de ministeries, de hofleverancier van de subsidies – is jullie ondertoon. De toppen van onze instituties zijn in hun samenstelling te wit en te weinig geëngageerd. Ze kunnen de interculturele vraagstukken net als hun jasjes en dasjes bij thuiskomen wegleggen. En jullie geachte grijsaards, de witte opperpredikers die de opdracht hebben gekregen om daar iets aan te doen, jullie beschikken niet over het vuur en verbeelding om verandering hierin te brengen. Maak plaats!”