Vorige week was het de week van diversiteit. Het is een week waar ik graag bij stil sta. Sterker nog, in die week wil ik nog uitbundiger voor de waarde van diversiteit staan. Ik wil de diversiteit vieren, verdedigen en uitdragen.
Toch was ik dit jaar somber gestemd in de week van diversiteit. Diversiteit komt niet tot bloei, vrees ik, door de huidige dominante mindset in onze samenleving, en door het ontbreken van de juiste leiders. Deze boude stelling vraagt om een verklaring. Maar laat u mij eerst mijn persoonlijke verbondenheid met de waarde van diversiteit in paar zinnen nader toelichten.
Mijn persoonlijke lotgevallen zijn verstrengeld met het waarderen van diversiteit, en de waarde van diversiteit willen waarmaken is voor mij een belangrijke drijfveer. Dat komt omdat ik als jeugdige al de zielenpijn heb gevoeld van het in keurslijf van “normaal” en “de norm” geperst te worden.
Een totalitair regime kwam in het Iran van mijn jeugd aan de macht en onder het mom van de islam werd het volk, moslim of niet-moslim, gedwongen om zich te schikken naar een absurde cocktail van de meest rigide en ideologische notie van de islam én een totalitaire fascistische wijze van politiek bedrijven, het letterlijk en figuurlijk uniformeren van de samenleving. Een fascistisch-islamisme. Het had niets te doen met de traditionele islam van mijn oma, de orthodoxe islam van onze buren of de mystieke islam van mijn moeder. Maar het was wel de enige echte “ware islam”, aldus de machthebbers, en dus moest iedereen zich ernaar gedragen.
Zo’n historie van de verminking van de menselijke authenticiteit in je jeugd, zeker als je thuis bent gevormd door twee liberale vrijdenkers van ouders zoals de mijne, hakt er behoorlijk in. Je zou gerust kunnen stellen dat ik hele sterke antennes heb ontwikkeld voor de norm, in een gezin, in een organisatie en in een samenleving.
Hoeveel ruimte biedt het dominante “normaal”, hoe komt de norm tot stand en wie bepaalt die? Vragen die gelijk bij mij opkomen als ik een mensenkring binnenstap. Het is ook niet voor niets dat ik later toen ik als jonge vluchteling in Nederland aankwam niets liever wilde doen dan sociologie studeren. Om inzichten op te doen hoe je het kunt doorzien: de ruimte die er is voor verscheidenheid, of het ontbreken daarvan.
Ik ben inmiddels iets meer dan kwarteeuw bezig om vanuit mijn professie mensen en organisaties bij te staan in het ruimte maken voor verschillen die vaak onbenoemd zijn gebleven en zich juist daardoor manifesteren in ziekteverzuim of arbeidsconflict, maar vooral in een gebrek aan ware verbinding onderling. En ik help ook organisaties om de verschillen die er wel mogen zijn te benutten om nog beter te worden in wat zij doen en in wie ze zijn.
Ik richt mij vooral op het ruimte maken voor minderheden en het benutten van de minderheidservaring. Minderheden in de meest ruime betekenis van het woord, zichtbare verschillen en onzichtbare verschillen: iedereen die om een of ander reden van “de norm” afwijkt.
Ik doe dit wellicht ook omdat ik als jonge nieuwkomer in Nederland, 36 jaar geleden, de eenzaamheid heb ervaren van “niet normaal” zijn. Maar ik ben ook gezegend met de grote inzichten die je opdoet als “het normaal” van de zittende groep niet het jouwe is. Als je nog met een frisse blik het reilen en zeilen in een groep bekijkt. Dat je de historische context en ontstaanslogica doorgrondt, maar ook de beperkingen doorziet van gedragspatronen, achter wat voor de zittende groep de normale gang van zaken is.
Toch doe ik mijn werk niet als belangenbehartiger van een of andere minderheidsgroep. Ik heb gelijkwaardigheid hoog zitten en weet dat je die als nieuwkomer of minderheid nooit cadeau krijgt. Naïef ben ik niet: geen emancipatie zonder strijd. Ik weet ook dat macht en machtsverhoudingen, concurrentie en schaarste belangrijke drijfveren kunnen zijn om vast te willen houden aan een norm die de ene groep bevordert en de andere groep achterstelt.
Machtsanalyse, schaarste-denken: ze zijn onmisbaar bij het benaderen van de vraagstukken rondom diversiteit. Maar ik kies toch voor een andere insteek om te doen wat mij te doen staat, omdat ik sterk de indruk heb dat we doorgeschoten zijn in een micro-economisch mensbeeld en in een machiavellistisch cynisch beeld over de verhoudingen in de samenleving. Doordat dit “ego- en strijd-denken” zo dominant is geworden, zijn we onszelf en de samenleving zo gaan zien en handelen we er ook naar. Een zuiver geval van selffulfilling prophecy.
Waarom anders is juist het meest welvarende, stabiele, veilige en democratische deel van de wereld (het westen) deze dagen in de ban van fascisten, populisten en xenofoben? De enige echte oorlog die zich in dit deel van de wereld afspeelt, is de oorlog in het hoofd. De enige chronische en grootschalige armoede is een tekort aan “wij-gevoel”, aan saamhorigheid.
Ik kies er daarom voor om vanuit perspectief van saamhorigheid te kijken naar de samenleving, naar een stad, een dorp of organisaties, waar de diversiteit wringt. Wat nu als alle partijen vooral naar saamhorigheid streven? Wat nu als ze vooral die saamhorigheid missen, maar dat niet van elkaar weten? Of wat als ze niet weten hoe de saamhorigheid en verscheidenheid met elkaar te verbinden, zonder de een te laten ter wille van de ander?
Ik kijk met een liefdevolle blik naar de pijn van alle partijen. De pijn van diegenen die zich niet gezien en geapprecieerd voelen. En de pijn van diegenen die in verzet gaan tegen de aanpassingen die nodig zijn om ruimte te maken voor iedereen. Een verzet vanuit de pijn van het moeten gaan missen wat hen voorheen bij elkaar bracht.
Wat ik in een organisatie vooral te doen heb, is het geruststellen van beide facties. Geen sussende mantra’s, veranderen gaat altijd met pijn gepaard. Een nieuwe saamhorigheid uit de grond stampen vergt offers, en dat beseft meestal iedereen. Ik moet er daarbij voor zorgen dat saamhorigheid niet het dwangland wordt (of blijft) van de meerderheid, of de machtigen, ten koste van de minderheden of degenen met minder macht. En ik moet zorgen dat verscheidenheid niet tot een Babylonische spraakverwarring leidt, dat normverandering niet een permanente normverwarring wordt.
Deze geruststelling werkt nooit met management by speech, een peptalk. Laat staan met een abrupte ommezwaai van de hoogste bazen die denken het licht gezien te hebben en nu verwachten dat de hele organisatie zomaar met het nieuwe bewind meegaat.
Het lukt alleen langzaam, duurzaam en zorgvuldig. Door kleinschalig te gaan bouwen aan nieuwe werkvormen, omgangsvormen, criteria en kennisontwikkeling. ‘Al doende leert men’, en al doende ontstaat een nieuwe taal een nieuw normaal. Al doende ontstaat, het vertrouwen dat (a) saamhorigheid niet éénstemmigheid hoeft te betekenen (b) verscheidenheid geen normloosheid betekent.
Het is een benadering die kennelijk tegen de tijdsgeest ingaat. Een tijdsgeest die (zoals gezegd) gekenmerkt wordt door schaarste-denken. “De een zijn dood is de ander zijn brood”. En een tijdsgeest waarin we bewust en onbewust onszelf wijsmaken dat we vooral een Republiek der Rivaliteiten zijn, en daardoor alsmaar meer gefrustreerd raken door het gebrek aan saamhorigheid. Een collectieve frustratie die we met het voortzetten van een zelfbeeld van “ego- en strijd-denken” continu herscheppen.
Het is een tijd die vooral gekenmerkt wordt door het ontbreken van bezield leiderschap. Praktisch, behendig, wheelen en dealen en opportunisme lijken de competenties waaraan je vooral moet voldoen om aan het stuur te mogen zitten in Nederland anno nu. Zie het trackrecord van de vorige minister-president en zie ook het weigeren van de zittende minister-president om antwoord te geven op de vraag naar zijn mensbeeld.
Let ook eens op hoe weinig topbestuurders met publieke functies in onze tijd durven om vanuit het hart tot hun medewerkers en tot de burgers te spreken. Het is allemaal gepolijst, shiny, nauwkeurig dichtgetimmerde taal (dankzij de spindoctors en speechschrijvers) maar het resoneert nauwelijks. Hart verstaat de taal van het hart. De taal van onze leiders, onze bestuurders, bereikt de harten maar amper.
Zulke leiders zijn rampzalig voor een samenleving, een stad, een dorp een organisatie midden in verandering van eenkennigheid naar diversiteit. Om saamhorigheid in een superdiverse samenleving een nieuw impuls te geven heb je een bewogen taal nodig en een moedige blik op het land van morgen: waartoe en hoe?
We zijn toe aan een nieuwe saamhorigheid en aan nieuwe vertolkers daarvan. De vele verhalen die dit land in de afgelopen decennia rijker is geworden, hoeft niet tot fragmentatie of polarisatie te leiden, maar kunnen ruimte maken voor duizend bloeiende bloemen. Op voorwaarde, dat er gezamenlijk commitment van ons allen is. Want dit bloemenveld kan enkel ontstaan als we de grondtoon van saamhorigheid gezamenlijk koesteren en cultiveren.