We zijn klaar, moegestreden en nog maar van gering nut. En de knuffels waarop we vertrouwden komen steeds minder onze richting op.
Het lijkt jaren geleden. Voordat het virus de macht overnam in onze samenleving, keek ik naar een televisieprogramma over het aanbieden van excuses door onze vorst aan het land waar – nóg veel langer geleden – een oorlog gevoerd werd om een einde te maken aan de koloniale heerschappij. Het klinkt nu onwaarschijnlijk hoe hardnekkig ons land zich vijfenzeventig jaar lang in allerlei bochten wrong om onder een beschaafd pardon uit te komen en met een kinderachtig ‘maar zij begonnen eerst’ of ‘maar zij deden ook slechte dingen’ zich te ontdoen van de verantwoordelijkheid voor het gedrag van haar soldaten.
In dat programma kwamen allerlei mensen aan het woord die er iets over moesten zeggen, de een wat zinniger dan de ander. Er zat een man bij die in die strijd zelf soldaat was geweest en dus nu zeker vijfennegentig jaar oud was. Hij volgde het gesprek en schreef op wat er gezegd werd. Ja, als je ouder wordt dan doe je dat voor de zekerheid, uit angst dat je misschien niet goed ingaat op de gestelde vraag en je moet bovendien zorgen dat je opmerkingen aansluiten bij het gesprek en je niet begint over iets waarover men in vluchtige haast al was uitgesproken.
Ik zag de tafelgasten in deze nieuwsshow elkaar veelbetekenend aankijken, zich ergerend aan de traagheid van de dappere soldaat die gekomen was om zijn persoonlijke verantwoording te nemen. Hij had bij de militaire inlichtingendienst gezeten. En wat had hij daar dan gedaan? Nou hij had die jongens geslagen. Was het daar bij gebleven? De nieuwstrein denderde voort en aleer hij goed kon uitleggen wat hij met dat ‘slaan’ bedoelde draaide de camera al weer weg en meende ik iemand aan de tafel tegen een ander te horen fluisteren ‘wat een geouwehoer’. Dom natuurlijk dat die ervaren mensen die regelmatig aan zo’n borreltafel zitten niet beseffen dat als ze een zendertje op hun kleding hebben gekregen heel Nederland mee kan luisteren.
Ik meende dat ik de oude militair ineen zag zakken en voelde met hem mee. Na een kort stukje zwart-wit nieuwsjournaal waarin waarschijnlijk een brandend dorp te zien was – ik herinner het me niet meer – bleek de man verhuisd naar een onopvallende plaats in het publiek. Zijn zendertje was hem afgenomen.
Sinds enige tijd vrees ik dat met mij ook zoiets gaat gebeuren. En met mij alle mensen die ouder worden, hun best niet doen om hun tanden zo wit te laten worden dat ze lichter glinsteren dan het licht in hun ogen en die niet zo’n snel en soepel stel hersenen meer hebben om heel vlug de bijdehandste in de klas te zijn. We zijn klaar, moegestreden en nog maar van gering nut. En de knuffels waarop we vertrouwden komen steeds minder onze richting op.
Het virus dat niets van plan is en niets wil, lijkt wel gekomen als een snelrechter. De infectie kan iedereen treffen, maar de dood is selectief. Wie oud is wordt sneller geïnfecteerd, sterft sneller aan de behandeling. Heel het land komt nu op voor de anonieme oudere. Het land heeft zich solidair verklaard met de mensen die heel lang geleden geboren werden en ook met het zorgpersoneel dat voor ouders, opa’s en oma’s net zo goed door het vuur gaat als voor de jongeren die er meestal met een kuch, koorts en een snotneus van af lijken te komen.
Alsof god een begiftigd scenarist is heeft hij een extra spanningslijn ingebouwd in het script van het virusverhaal. Het moet ook allemaal nog gebeuren met beperkte middelen. Zullen er bedden genoeg zijn? Zal er als jij aan de beurt bent een IC-bed op tijd gevonden worden? En dan de tests en de mondkapjes nog. Arriveren ze nog op tijd voordat de zorg voor onze vergrijsde bevolking in een collaps terecht komt?
Elke avond gaan we naar bed met weer een enorme cliffhanger. En dan te beseffen dat deze spanning niet nodig was geweest, want we wisten al jaren lang dat er golven van pandemieën op ons – of liever gezegd op onze leefstijl – af zouden komen, maar bezuinigden met de slogan ‘minder personeel en minder investering is beter voor de zorg omdat die dan met minder efficiënter zal zijn’. De zorg verslechterde, was nergens op voorbereid en de kwetsbaren waren daar het slachtoffer van. De komst van het virus legt dit haarscherp bloot. En de ouderen liggen op de breuklijn.
Als dagelijks de steeds hoger wordende nieuwe sterftecijfers bekend worden gemaakt en de jongens en meisjes van het nieuws vertellen dat het merendeel mensen boven de tachtig jaar oud bleek te zijn, gaat er een gedempte zucht van opluchting door het land. Gelukkig, zij die jong zijn zullen met hun nieuwe immuniteit uit deze problematische tijd tevoorschijn komen en verder leven.
Ik moet denken aan die oude soldaat, die ouwehoer, die zijn verhaal niet efficiënt genoeg vertelt en die we het liefst als troeteloudje achter het raam in zelfopsluiting zien zwaaien naar de kleinkinderen die beneden op het parkeerterrein van de flat staan te wuiven. Waarom redden als je niet meer naar ze wil luisteren?
Oud zijn moet je leren. Elke dag een pasje terug. Namen door elkaar halen, niet meer zo snel weten wat je moet zeggen, je zendertje wordt je afgenomen en uiteindelijk ben je een anonieme ingezetene, een getal, iets op een grafiek die in een nieuwsprogramma wordt getoond. Ik lees vaak dat na het bezoek van het virus niets meer hetzelfde zal zijn. Mag dat dan ook wat betreft de zorg voor ouderen? Kunnen we ons heroriënteren op hun plaats in de samenleving?