We mogen mensen niet de mond snoeren vanwege hun weerzinwekkende ideeën.
Maar dat betekent niet dat we moeten ophouden om die ideeën
weerzinwekkend te noemen
Anders dan sommige sociaaldemocraten, die vinden dat de Wilders-stemmers ‘onze mensen’ zijn die vol begrip moeten worden aangehoord, vind ik dat we ze beleefd moeten tegenspreken en een beetje moeten opvoeden in goede manieren.
Leefbaar Rotterdam-raadslid Ronald Buijt vindt het nodig om op mijn stuk ‘De hoofdman der hufters’ te reageren met een aantal jij-bakken. Waar ik PVV’ers bekritiseer omdat ze hun politieke tegenstanders verachten en niet de moeite waard vinden om met ze in debat te gaan, verwijt hij mij hetzelfde. Links heeft jarenlang iemand als Balkenende, die de hufterigheid juist aan de kaak probeerde te stellen, gesard en vernederd. Ik zou me ver verheven voelen boven het klootjesvolk en een dubbele agenda voeren. Links moet namelijk snel weer aan de macht komen, zodat we de PVV lekker kunnen verbieden en onze linkse hobby’s weer ongehinderd kunnen botvieren.
Maar als links niets beters weet dan zijn oude hobby’s voort te zetten, hoeft het van mij voorlopig niet te regeren. Dan kunnen we beter wat langer doordenken op de uitdagingen van rechts. Ook heb ik geen moeite om Balkenende alsnog gelijk te geven, maar het grote onfatsoen van de graaiende bankiers en de politieke baantjescultuur viel helaas buiten zijn radar. Er is bovendien geen haar op mijn hoofd die eraan denkt om de PVV te verbieden. Ik vind hun ideeën weerzinwekkend en hun politieke stijl stuitend en grof (en soms ook wel grappig). Maar mijn respect voor de vrijheid van meningsuiting is zodanig dat ook ideeën waarvoor ik geen enkel respect kan opbrengen vrij moeten kunnen worden geuit.
In dit verband moet ik Buijt corrigeren waar het gaat om de Fortuyn-herdenking op 6 mei 2010 in Rotterdam. Ik zou daar ‘vol op het orgel’ zijn gegaan over Wilders, maar middenin mijn toespraak kwaad zijn weggelopen toen er afkeurende geluiden kwamen uit het publiek. Ik ben dus een bangerik die niet in debat durft te gaan. In mijn eigen herinnering liep het wat anders. Ik trok een vergelijking tussen Fortuyn en Wilders die in het nadeel van de laatste uitviel. Fortuyn omarmde immers de bekende slogan van Voltaire: ‘Hoe weerzinwekkend ik uw ideeën ook vind, ik ben bereid mijn leven te riskeren voor uw vrijheid om die te uiten’. Als een imam hem ‘lager dan een varken’ wilde noemen moest die zijn gang maar gaan, maar dan behield hijzelf zich het recht voor om die opvatting achterlijk te noemen.
De vrijheid van meningsuiting heeft dus twee gezichten. We mogen mensen niet de mond snoeren vanwege hun weerzinwekkende ideeën. Maar dat betekent niet dat we moeten ophouden om die ideeën weerzinwekkend te noemen. Integendeel: we hebben juist de plicht om dat in alle scherpte te blijven doen. In mijn toespraak zei ik dan ook dat ik weinig respect had voor Wilders’ opvatting dat hoofddoekjes een vorm van vervuiling zijn van onze openbare ruimte. Even weinig respect had ik voor zijn neiging om de meningsvrijheid te beperken tot mensen die het met hem eens waren en die aan moslims te ontzeggen, bijvoorbeeld via een verbod op de Koran.
Dat viel niet goed bij mijn publiek. De een riep dat Wilders groot gelijk had over de hoofddoekjes, de ander dat dat rotboek moest worden verboden, een derde dat het een schande was dat iemand van de linkse kerk deze dingen op deze plek zei. Ik zei daarop dat ik bezig was mijn vrijheid van meningsuiting uit te oefenen: “kijk eens achter je naar de tekst op Pims standbeeld!” Toen het boegeroep aanzwol stopte ik ermee en verliet ik het podium. Daarop sprak dezelfde Ronald Buijt me aan: “Het was dapper van u om hier te komen spreken. Maar u had niet zo snel weg moeten lopen”.
Maar als de vrijheid van meningsuiting alleen geldt voor de aanhangers van je eigen mening is discussie niet erg zinvol. Anders dan sommige sociaaldemocraten, die vinden dat de Wilders-stemmers ‘onze mensen’ zijn die vol begrip moeten worden aangehoord, vind ik dat we ze beleefd moeten tegenspreken en een beetje moeten opvoeden in goede manieren. Dat is geen minachting voor het klootjesvolk, maar een reactie op de minachting van datzelfde klootjesvolk voor iedereen die het niet met ze eens is.
Buijt vindt het verkeerd dat Wilders alle moslims verantwoordelijk houdt voor de terreur van enkele fanaten, maar vindt ook dat links Wilders niet verantwoordelijk mag stellen voor de daden van een moordenaar als Breivik. Maar mijn opvatting is dat vredelievende moslims zich niet zomaar kunnen afmaken van de moordenaar van Theo van Gogh door te roepen dat hij een idioot is die niets met de ‘ware’ islam te maken heeft. Zij moeten zich wel degelijk iest aantrekken van het feit dat Bouyeri zich beroept op de koran en de Profeet. Moslims zijn niet direct verantwoordelijk, maar dienen zich wél af te vragen hoe hun vreedzame godsdienst zulke gewelddadige gevolgen kan hebben.
Op dezelfde manier mag Wilders zich niet onttrekken aan de discussie over hoe zijn eigen denkbeelden voor oorlogsdoeleinden kunnen worden misbruikt. Hij toonde echter nog geen begin van verantwoordelijkheidsgevoel, en ging meteen voluit op het orgel tegen hetzerige linksen die hem wilden ‘demoniseren’. Breivik was ‘een geestelijk gestoorde, narcistische psychopaat’ die niets te maken had met de anti-islamitische en antilinkse ideologie van de PVV. Maar net zomin als Bouyeri is Breivik zomaar gestoord: de eerste is een moslimgestoorde, de tweede een antimoslimgestoorde die zich onder meer door Wilders’ oorlogstaal heeft laten inspireren.
‘De Oslose moordenaar gelooft dat hij een van ons is. Maar dat is niet zo, we verafschuwen geweld, wij zijn democraten, we geloven in vreedzame oplossingen’, aldus Wilders begin september in Berlijn. Maar Wilders en de zijnen gebruiken met overtuiging en met genoegen verbaal geweld, en weigeren na te denken over de relatie tussen woorden en daden. Zij lijken te geloven in een simpele tweedeling: geweld is verboden, maar woorden zijn vrij, ook beledigende, intimiderende en discriminerende woorden. Maar wanneer we het hebben over de vrijheid van meningsuiting zit alles zo’n beetje tussen die twee polen in. Woorden zijn ook daden, zoals de filosoof Wittgenstein zei. Dat geldt met verdubbelde kracht voor politieke woorden. Zij scheppen een werkelijkheid, en kunnen dus gemakkelijk fungeren als zichzelf vervullende voorspellingen. Oorlogsretoriek schept een oorlogsstemming, die kan leiden tot een situatie waarin er werkelijk doden vallen.
Verstandige conservatieven als Bart Jan Spruyt constateren dan ook dat het PVV-gedachtegoed ‘indirect intellectuel medeverantwoordelijk’ is voor de daden van Breivik. Ook Ronald Buijt vindt die aanslagen ‘wel een ijkpunt waar Wilders goed over na dient te denken’. Politici moeten zich er meer dan ooit bewust van zijn wat ze wel en niet zeggen. Als Wilders alle geweld afzweert, moet hij vertellen ‘wat hij dan wél verstaat onder de “totale oorlog” die de multiculturele elites tegen hun bevolking voeren’. Hoe wil Wilders de ‘warme oorlog’ tegen de islam eigenlijk voeren? Of is dat weer onschuldige beeldspraak, zoals de islamitische ‘aap uit de mouw’ die Erdogan bleek te heten?
Inderdaad: het medicijn tegen dit verbale geweld heb ik nog niet gevonden. Maar laten we beginnen met vast te stellen dat de vrijheid van meningsuiting niet het recht is om iedereen af te blaffen en zelf buiten schot te blijven. Wilders kan niet tegen kritiek, en dat tekent zijn gebrek aan beschaving.