© ANP: Syrische bootvluchtelingen onderweg naar Griekenland
Sociaal-democraten kunnen altijd terugvallen op hun beginselen. Maar bedoelen we er altijd hetzelfde mee? Volgens Jan Pronk moeten we solidair zijn met alle slachtoffers van de globalisering, in eigen land én daarbuiten.
De coronapandemie plaatst alle waarden in een ander perspectief. Vrijheden worden beperkt om de medemens te beschermen. Dat treft niet iedereen op gelijke wijze: mensen met een hoger inkomen, een groter huis, een vaste baan kunnen zich gemakkelijker aan de beperkingen aanpassen dan anderen. Ongelijkheden worden erdoor vergroot.
Dat vraagt om solidariteit met kwetsbaren: mensen met ‘onderliggend lijden’ of degenen die in een verpleeghuis verblijven. Het vraagt ook om wederzijdse solidariteit tussen andersdenkenden: gevaccineerde personen met hun om welke reden dan ook niet gevaccineerde medemensen, en andersom. Voor velen spreekt dat vanzelf. Mensen die werkzaam zijn in de zorg tonen een bewonderenswaardige solidariteit met degenen die aan hun zorg zijn toevertrouwd. Maar op solidariteit van degenen die tot nu toe de dans ontsprongen kunnen zij steeds minder rekenen.
Velen accepteren de beperkingen niet alleen om zichzelf te beschermen, maar ook uit solidariteit met scholieren en ondernemers, voor wie het belangrijk is dat de sluiting van de school en het bedrijf kan worden opgeheven. Maar anderen trekken zich er weinig van aan. Feestvieren, dansen met Jansen, meer dan eens met vakantie gaan omdat we daar nu eenmaal recht op hebben, skiën in Oostenrijk, vliegen naar Qatar en shoppen in Antwerpen, het is te aantrekkelijk om ervan af te zien.
Solidariteit spreekt dus niet vanzelf. Niemand zal betwisten dat solidariteit het bindweefsel vormt van een goed functionerende samenleving. De vraag is niet of solidariteit wenselijk is, maar met wie, op welke voorwaarden en in welke mate. Dat de meningen verschillen is niet erg, ook niet in een democratie, want daar hebben we de politiek voor. Solidariteit is het resultaat van politieke strijd.
In die strijd nemen beginselvaste socialisten het standpunt in: je bent pas volledig vrij als iedereen vrij is, in gelijke mate. We zijn solidair met iedereen wiens vrijheden en mensenrechten worden geschonden, iedereen die aan de onderkant van de samenleving is terechtgekomen, iedereen die dreigt te worden buitengesloten of al buiten staat. Solidariteit is een teken van beschaving. Dus: onvoorwaardelijke solidariteit met iedereen met wie we samenleven, op voet van gelijkheid.
Welke samenleving bedoelen we daarmee? Ons eigen land, of de wereld? Vijfentwintig jaar geleden, in 1996, was het hoofdthema van het Zwolle-congres van de PvdA: ‘Een nieuwe verdeling van arbeid, ruimte en kennis.’ We moesten een nieuw antwoord vinden op de vraag waarover binnen de PvdA van het begin af aan politieke strijd was gevoerd: wat is de juiste verhouding tussen overheid en markt, als we voor iedereen een bestaan in zekerheid willen garanderen? Ten behoeve van dat debat schreef Paul Kalma een nota met als titel De onvoorwaardelijke terugkeer van de solidariteit. Ik mocht het congres toespreken over de internationale aspecten daarvan en koos als titel De onvoorwaardelijke terugkeer van de internationale solidariteit. Het was het decennium waarin sociaal-democraten in eigen land de strijd aangingen tegen het neoliberale gedachtengoed en internationaal tegen de perverse consequenties van de globalisering. De solidariteit was nog niet teruggekeerd, maar we riepen ertoe op.
Met die oproep had het congres weinig moeite. De ontwikkelingshulp, van oudsher teken van solidariteit met de bevolking van arme en geknechte landen, werd vastgesteld boven de internationaal geldende norm. Daar had de PvdA sinds Tinbergen voor gestreden en daar mocht niet op worden gekort. En vluchtelingen waren welkom, ook al keerde rechts Nederland zich van hen af. Voor sociaal-democraten waren nationale en internationale solidariteit onverbrekelijk met elkaar verbonden. Zij kunnen niet zonder elkaar. Alle mensen op de hele wereld, ongeacht huidskleur, religie, seksuele geaardheid of etnische identiteit, hebben dezelfde rechten op een menswaardig bestaan. Dat belijden we niet alleen, daar zetten we ons voor in.
Die inzet is tanende. De PvdA nam het initiatief om de Nederlandse inspanningen te verlagen. En de solidariteit met vluchtelingen werd stapsgewijs ingeperkt. Het stuitte niet op veel weerstand: er moest nu eenmaal bezuinigd worden en rechts Nederland riep dat ons land vol was. De samenhang tussen nationale en Internationale solidariteit bleek niet zo onwrikbaar als voorheen was beloofd.
Beloofd, inderdaad, want die samenhang is geen natuurverschijnsel, maar een politieke keuze. De keuze voor de beperking van de reikwijdte van de solidariteit vroeg om een argumentatie. Die werd gevonden: we zijn solidair met iedereen met wie we in hetzelfde schuitje zitten, iedereen die dezelfde risico’s loopt als wij: solidariteit als verzekering tegen pech. Vluchtelingen en arme bevolkingsgroepen in ontwikkelingslanden verkeren in een gans andere situatie. Hun risico’s zijn niet te verzekeren. Daarom is het onmogelijk met hen in gelijke mate solidair te zijn. Dat werd het argument om de terugkeer van de solidariteit op zijn beloop te laten.
Niemand vroeg zich af hoe het komt dat anderen niet met ons in hetzelfde schuitje zitten. Konden ze ons schuitje niet bereiken omdat we hen koloniseerden? Kwamen ze dichtbij, maar hebben we ze niet toegelaten? Of overboord gegooid?
Over coronasolidariteit in eigen land wordt dagelijks gedebatteerd. Maar mensen in ontwikkelingslanden krijgen slechts mondjesmaat toegang tot de vaccins waarover wij in ruime mate beschikken, en dan veelal afdankertjes, voorbij de houdbaarheidsdatum. Vluchtelingen verkeren nog steeds in erbarmelijke omstandigheden vlak buiten de hekken van ons welvarende Europa. Het is niet eens meer een onderwerp waarover politieke strijd wordt gevoerd. De regering van Rutte zweeg stil, ook de minister voor Ontwikkelingssamenwerking die de internationale solidariteit hoog in het vaandel hoort te dragen. Wie heeft de moed zich te verzetten? Wie durft, tegen de stroom in, op te komen voor mensen die zijn buitengesloten en niet meer worden gehoord?
In 1995 sprak Wim Kok in zijn Den Uyl-rede over de noodzaak ideologische veren af te schudden. Hij is vaak misverstaan: hij bedoelde de ideologische ballast, maar niet de ideologische beginselen. Integendeel. Hij gaf zijn rede als titel: We laten niemand los en formuleerde aan het eind van zijn toespraak die toezegging als een beginsel. Niemand loslaten, dat betekent met iedereen solidair zijn.
In mijn eigen Den Uyl-lezing, uitgesproken in 2007 onder de titel Open links betoogde ik dat dat beginsel in het nieuwe beginselprogramma van de PvdA onvoldoende tot zijn recht kwam. Dat hing samen met het volledig verdwijnen van het gelijkheidsbeginsel uit dat programma. In het beginselprogramma van 1977, geschreven onder leiding van Lolle Nauta, had dat nog een prominente plaats gekregen. Daarin werd betoogd dat alle mensen gelijke rechten hebben, ongeacht afkomst, seksuele geaardheid, leeftijd en nationaliteit. Gelijke rechten op vrijheid, op overlevingskansen, op de toegang tot natuurlijke hulpbronnen, gelijke rechten om te bestaan en te leven, ook al is men geboren in een gebied ver weg van het Westen. Die gelijke rechten kunnen alleen worden gerealiseerd als er ook gelijke rechten en plichten bestaan op solidariteit. ‘We laten niemand los’, die uitspraak verplicht tot solidariteit, met iedereen, waar dan ook, niet alleen met wie wij in hetzelfde schuitje zitten, maar met alle slachtoffers van de globalisering, overal: in ons eigen land en daarbuiten. Internationale solidariteit is van het begin af aan een basisbeginsel geweest van de sociaal-democratie, zonder grenzen en zonder beperkingen. Dat hoort het nog steeds te zijn.
Dit artikel is ook verschenen in S&D, het tijdschrift van de Wiardi Beckman Stichting.